
Jurisprudentie
BB6316
Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702513/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702513/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 31 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn (hierna: het college) het object [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Hellendoorn, sectie […], nummer […], als gemeentelijk monument aangewezen.
Uitspraak
200702513/1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1604 van de rechtbank Almelo van 27 februari 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn (hierna: het college) het object [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Hellendoorn, sectie […], nummer […], als gemeentelijk monument aangewezen.
Bij besluit van 11 november 2005 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door G.H. Toonk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu de kosten van het door hen gevraagde deskundigenadvies zijn gemaakt in verband met een verzoek om wijziging van het besluit van 31 mei 2005, het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen wordt afgewezen. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat zij de deskundige slechts in verband met de behandeling van het beroep hebben geraadpleegd.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover thans van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.1.2. Volgens het deskundigenadvies van 5 september 2006 heeft het college het object weliswaar terecht als gemeentelijk monument aangewezen, maar behoeft de omvang van de verleende bescherming bijstelling.
2.1.3. Bij brief van 24 september 2006 hebben appellanten de rechtbank verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep in afwachting van een beslissing van het college op een nog in te dienen verzoek om beperking van de door het college gewenste omvang van de bescherming.
Bij brief van 24 oktober 2006 hebben appellanten, onder verwijzing naar het deskundigenadvies, een verzoek om beperking als hiervoor bedoeld bij het college ingediend. Bij besluit van 18 december 2006 heeft het college dat verzoek ingewilligd.
2.1.4. Het beroep was gericht tegen de aanwijzing van het object als zodanig als gemeentelijk monument. Appellanten hebben bij de rechtbank niet aangevoerd dat het college het monument te ruim had omschreven. Evenmin hebben appellanten het deskundigenadvies ter onderbouwing van het beroep bij de rechtbank overgelegd.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de voor het deskundigenadvies gemaakte kosten niet in verband met de behandeling van het beroep zijn gemaakt, zodat deze kosten niet op basis van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb kunnen worden vergoed.
Het betoog faalt derhalve.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Hazen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007
452.