
Jurisprudentie
BB6291
Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701425/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701425/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 september 2005 heeft appellant geweigerd aan [wederpartij] een reguliere bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een erfafscheiding ten behoeve van een verblijfplaats voor paarden en honden op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200701425/1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1096 van de rechtbank Leeuwarden van 17 januari 2007 in het geding tussen:
[wederpartij] te [plaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2005 heeft appellant geweigerd aan [wederpartij] een reguliere bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een erfafscheiding ten behoeve van een verblijfplaats voor paarden en honden op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 28 maart 2006 heeft appellant het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 januari 2007, verzonden op 22 januari 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 mei 2007 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben toestemming gegeven dat het onderzoek ter zitting achterwege wordt gelaten. De Afdeling heeft daarop het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
De gemeenteraad kan de in de eerste volzin van dit artikellid bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de WRO wordt een bestemmingsplan, voor zover thans van belang, tenminste eenmaal in de tien jaren herzien.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, van de WRO kunnen gedeputeerde staten op verzoek van de gemeenteraad voor ten hoogste tien jaren vrijstelling verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.
2.2. Appellant komt uitsluitend op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij, nu niet is gebleken dat voor het betrokken gebied een voorbereidingsbesluit is genomen of een ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd, gelet op artikel 19, vierde lid, van de WRO niet bevoegd was een vrijstelling te verlenen, alsmede dat aan de vraag of hij de vrijstelling had kunnen weigeren, daarom niet wordt toegekomen.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak is het tegen het besluit van appellant van 28 maart 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd doch bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Appellant heeft geen processueel belang bij een antwoord op de vraag of de rechtbank op goede gronden tot zijn hiervoor bedoelde oordeel is gekomen. Dat antwoord, hoe het ook luidt, leidt immers voor appellant niet tot een ander dan tot het met de weigering van de reguliere bouwvergunning door hem gewilde resultaat.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 9 november 2005 in zaak no. 200502934/1), is het enkele feit dat een bestuursorgaan in de proceskosten is veroordeeld onvoldoende grond om belang bij het hoger beroep aan te nemen. Nu appellant in hoger beroep uitsluitend aanvoert dat hij ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld, is in deze veroordeling geen grond gelegen dit belang aan te nemen. Dit geldt eveneens voor het deel van de aangevallen uitspraak waarbij de rechtbank heeft bepaald dat appellant het betaalde griffierecht vergoedt.
2.3.2. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007
164.