Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6288

Datum uitspraak2007-10-19
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7270 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Beoordeling door verzekeringsarts in opleiding. Onzorgvuldige medische oordeelsvorming.


Uitspraak

05/7270 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 24 november 2005, 05/298 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 19 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingsteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben over en weer stukken van medische aard ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen. II. OVERWEGINGEN Bij het thans bestreden op bezwaar genomen besluit van 7 februari 2005 heeft het Uwv het besluit van 13 oktober 2004 gehandhaafd waarbij de laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% aan appellante verleende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 13 december 2004 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. De rechtbank heeft, onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (o.a. LJN-nummer: AR4719) en met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in stand gelaten, nu de arbeidskundige onderbouwing van de arbeidsongeschiktheidsschatting eerst in beroep was gegeven. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ten aanzien van de medische grondslag van de schatting als haar oordeel gegeven geen reden te zien om die voor onjuist te houden. In hoger beroep heeft appellante, onder overlegging van een aantal medische rapporten van de haar behandelende artsen, aangevoerd dat haar medische beperkingen bij de besluitvorming zijn onderschat en dat een aantal van de aan haar door de arbeidsdeskundige geduide functies in verband hiermee voor haar niet geschikt is te achten. Ter zitting heeft appellante, onder verwijzing naar de uitspraak van 18 juli 2007 van de Raad (USZ 2007/229), aangevoerd dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het primair besluit van 13 oktober 2004 is uitgevoerd door een verzekeringsarts in opleiding, waardoor de kwaliteit onvoldoende is gewaarborgd en dat in de bezwaarfase dit gebrek niet is hersteld, omdat de bezwaarverzekeringsarts zich beperkt heeft tot dossieronderzoek. Het Uwv heeft zich ter zitting aangesloten bij de opvatting van appellantes gemachtigde dat de uitspraken van 18 juli 2007 van de Raad (LJN-nummers: BA9904, BA9905, BA9908, BA9909 en BA9910) met zich brengen dat zonder nader medisch onderzoek van appellante door de bezwaarverzekeringsarts in het onderhavige geval sprake is van een onzorgvuldige medische oordeelsvorming. De Raad vindt in evenvermeld nadere standpunt van het Uwv aanleiding voor de conclusie dat het bestreden besluit strijdig is met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb. De rechtsgevolgen van dit door de rechtbank reeds vernietigde besluit kunnen in verband hiermee, anders dan de rechtbank heeft gedaan, niet in stand blijven. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Het Uwv zal een nieuw besluit op het bezwaar van appellante dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. In het voorgaande ligt reeds besloten dat de Raad geen gevolg geeft aan het verzoek van de gemachtigde van het Uwv om de zaak aan te houden en hem in de gelegenheid te stellen appellante alsnog door een bezwaarverzekeringsarts te laten onderzoeken. Het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming omtrent het recht op uitkering ingevolge de WAO door het Uwv noodzakelijk is. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 7 februari 2005 in stand zijn gelaten; Verstaat dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 103,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. MH