
Jurisprudentie
BB6282
Datum uitspraak2007-10-23
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5681 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5681 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering verhoging WAO-uitkering. Geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Uitspraak
05/5681 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2005, 05/1311 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.D. Groenewoud, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Verwezen wordt daarin naar een overgelegd rapport van 25 november 2005 van de bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans.
Bij brief van 30 januari 2006 heeft mr. Groenewoud een brief van 11 januari 2006 van de huisarts van appellante en een brief van 23 januari 2006 van de anesthesioloog drs. L.L.A. Berry aan de Raad toegezonden.
Bij brief van 7 februari 2006 heeft het Uwv een reactie hierop van de bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek van 6 februari 2006 aan de Raad toegezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 11 september 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 6 april 2004 heeft het Uwv geweigerd de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellante, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, te verhogen, omdat appellantes arbeidsongeschiktheid op 6 december 2003 niet is toegenomen.
Bij besluit van 15 november 2004, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 april 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft onder meer overwogen dat het bestreden besluit en het besluit van 6 april 2004 uitsluitend berusten op het bepaalde in artikel 39a van de WAO, waarin is bepaald dat ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
Gelet op de rapporten van de verzekeringsarts C. Pinchasik en van de bezwaarverzekeringsarts A.C.J. Wever is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht het bestreden besluit heeft genomen. Die rapporten zijn naar het oordeel van de rechtbank op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en appellante heeft ook geen medische gegevens ingebracht die twijfel kunnen doen rijzen aan de juistheid van het medisch oordeel van genoemde artsen.
In hoger beroep is onder verwijzing naar de overgelegde medische gegevens van de huisarts betoogd dat appellantes belastbaarheid met ingang van 6 december 2003 wel is afgenomen.
Het Uwv conformeert zich aan het standpunt van de rechtbank.
De Raad oordeelt als volgt.
Uit de gegevens van de huisarts kan naar het oordeel van de Raad hooguit worden afgeleid dat appellante na de exacerbatie van haar pijnklachten op 6 december 2003 enige dagen bedrust heeft gehouden en in die periode in het geheel niet met arbeid belastbaar is geweest.
Nu de huisarts blijkens de journaaluitdraai reeds op 11 december 2003 van oordeel was dat bedrust niet langer nodig was, is de Raad van oordeel dat, zo al moet worden gezegd dat appellante op en na 6 december 2003 toegenomen arbeidsongeschikt is geweest in de zin van de WAO, die ongeschiktheid in elk geval geen vier weken onafgebroken heeft voortgeduurd.
Wat betreft de brief van de anesthesioloog Berry merkt de Raad op dat daaruit niet blijkt dat hij van oordeel is dat de op ziekte of gebrek berustende beperkingen in appellantes belastbaarheid op of na 6 december 2003 zijn toegenomen. De Raad tekent hierbij aan dat een toeneming van pijnklachten, zonder medische objectivering ervan, niet zonder meer behoeft te betekenen dat er dan ook sprake is van een toename van de arbeidsongeschikt-heid in de zin van de WAO.
Hieruit volgt dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en J.F. Bandringa en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar 23 oktober 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M. Gunter.
MH