
Jurisprudentie
BB6208
Datum uitspraak2007-10-19
Datum gepubliceerd2007-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7353 WAZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7353 WAZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ingangsdatum van herziening WAZ-uitkering.
Uitspraak
05/7353 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[A. te B.] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 november 2005, 05/2259 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en heeft zijn standpunt bij brief van 24 februari 2006 nader gemotiveerd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.A. van de Berkt.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), die voordien was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, per 1 juli 2002 herzien naar de klasse van 80 tot 100%. Appellant heeft tegen dit besluit bij het Uwv bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 juni 2005 (het bestreden besluit) heeft het Uwv besloten om de ingangsdatum van de herziening van de WAZ-uitkering vast te stellen op 25 september 2001. Daarbij is het Uwv er van uitgegaan, dat appellant op 25 september 2002 voor het eerst melding heeft gemaakt van toegenomen medische klachten, van welke toename volgens appellant al sprake is vanaf 1997. Op grond van het bepaalde in artikel 36, lid 2 van de WAZ, heeft het Uwv de herziening van de uitkering doen ingaan een jaar voor de dag waarop appellant melding heeft gemaakt van de toegenomen klachten. Voorts heeft het Uwv beslist dat er in het geval van appellant geen sprake is van een bijzonder geval, zodat er geen aanleiding is om de herziening met een verdere terugwerkende kracht te laten ingaan.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat dingen in zijn leven niet goed liepen, omdat hij door zijn visusproblemen niet kon lezen, en hij daarom geen zicht en controle op zijn zaken had. Appellant vindt dat hij er niet het slachtoffer van mag worden, dat zijn omgeving niet goed heeft opgelet. Appellant heeft voorts aangegeven, dat hij niet op de zitting van de rechtbank aanwezig was, omdat hij niet ver voor de zitting een hoornvliestransplantatie heeft ondergaan.
De Raad oordeelt als volgt.
Voorzover appellant in hoger beroep heeft willen aanvoeren, dat de rechtbank geen uitspraak mocht doen in zijn zaak, omdat hem niet kon worden verweten dat hij niet op de zitting bij de rechtbank is verschenen, overweegt de Raad het volgende. Uit de gedingstukken blijkt dat het Uwv appellant bij aangetekende brief van 5 september 2005 ervan op de hoogte heeft gesteld, dat de zitting op 6 oktober 2005 zou plaats vinden. Appellant is daarbij niet in persoon opgeroepen, maar in de gelegenheid gesteld de zitting bij te wonen. Uit de gedingstukken is de Raad niet gebleken dat appellant de rechtbank heeft gevraagd de zitting uit te stellen in verband met zijn medische situatie. Naar het oordeel van de Raad had dat van appellant, al dan niet via de mensen in zijn omgeving, desgewenst wel mogen worden verwacht. De rechtbank heeft gelet hierop terecht het onderzoek na de zitting gesloten en schriftelijk uitspraak gedaan.
Ook ter zitting van de Raad is appellant zonder bericht van verhindering niet verschenen, terwijl appellant tijdig schriftelijk van de datum en het tijdstip van de zitting op de hoogte is gesteld. Gelet hierop heeft de Raad het onderzoek gesloten en heden schriftelijk uitspraak in hoger beroep gedaan.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft aangenomen, dat de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat appellant pas in september 2002 melding heeft gemaakt van al enkele jaren eerder toegenomen arbeidsongeschiktheid, geen aanleiding vormen om een bijzonder geval aan te nemen als bedoeld in het tweede lid van artikel 36 van de WAZ.
Uit de jurisprudentie van de Raad volgt, dat onder meer sprake is van een bijzonder geval, als een verzekerde redelijkerwijs moet worden geacht niet in verzuim te zijn geweest. Dat kan onder meer het geval zijn, als hij kennelijk niet in staat is geweest eerder een aanvraag in te dienen, terwijl tevens geen beroep kon worden gedaan op personen in de directe omgeving.
Gelet op de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, zoals deze naar voren komen uit de gedingstukken, is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval in de hiervoor bedoelde zin. De Raad kan zich geheel vinden in de volgende overweging van de rechtbank, waarbij appellant is aangeduid als eiser, en het Uwv als verweerder:
“De rechtbank is van oordeel dat er in de onderhavige situatie geen sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de WAZ. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiser wellicht door zijn beperkte gezichtsvermogen slecht zicht had op hetgeen hij ondertekende, maar dat zulks niet wegneemt dat hij op andere wijze, bijvoorbeeld door mondeling overleg met degenen die de formulieren voor hem invulde, had kunnen zorgen dat de wijziging van zijn medische situatie tijdig aan verweerder was gemeld. Niet is gebleken dat eiser op dit punt niet in verzuim zou zijn.”
Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, en J.W. Schuttel en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
MH