Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6203

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5546 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering bijzondere bijstand in kosten bouwkundige expertise.


Uitspraak

06/5546 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 augustus 2006, 06/293 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten- Leur (hierna: College) Datum uitspraak: 16 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. P.P.M. Heeren, advocaat te Roosendaal, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.P.A. van Beers, kantoorgenoot van mr. Heeren. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M. Verdaas, werkzaam bij de gemeente Etten-Leur. II. OVERWEGINGEN Appellant, die samen met zijn moeder [naam moeder] woonachtig is op het adres [adres], heeft op 9 juni 2005 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB) in de kosten van het opmaken van een bouwtechnische expertise van de woning ten bedrage van € 535,50. Bij besluit van 8 juli 2005 heeft het College de aanvraag van appellant afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 13 december 2005 heeft het College het besluit van 8 juli 2005 gehandhaafd onder aanpassing van de motivering. Daarbij is primair overwogen dat de kosten waarvoor bijstand is gevraagd niet aan appellant kunnen worden toegerekend omdat hij geen huurder van de woning is en subsidiair dat de kosten waarvoor bijstand is gevraagd niet als noodzakelijke kosten van bestaan kunnen worden aangemerkt. Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 december 2005 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. De Raad stelt vast dat appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd voor kosten die verband houden met een verschil van mening met de verhuurder van de door zijn moeder gehuurde woning over de onderhoudstaat van die woning. Niet betwist wordt dat de factuur voor de bouwtechnische expertise van de woning aan [naam moeder], als huurder van de woning, is gericht en dat zij de factuur heeft betaald. De kosten hebben derhalve betrekking op de moeder van appellant en kunnen niet tevens aan appellant worden toegerekend. De omstandigheid dat appellant, zoals hij heeft gesteld, reeds veertig jaar op het betreffende adres woont en dat ook hij door de bouwtechnische staat van de woning in zijn woongenot is geschaad, maakt dit niet anders. Evenmin is voor de toepassing van de hiervoor aangehaalde bepaling van belang dat appellant nadien kennelijk de kosten van het onderzoek aan zijn moeder heeft vergoed. Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat het College de verzochte bijstand terecht heeft geweigerd omdat deze kosten niet behoren tot de noodzakelijke kosten van bestaan van appellant. De subsidiaire grond kan daarom onbesproken worden gelaten. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en R.H.M. Roelofs en K. Zeilemaker als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2007. (get.) A.B.J. van der Ham. (get.) L. Jörg. BKH