Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6174

Datum uitspraak2007-07-11
Datum gepubliceerd2007-10-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers131310 / HA ZA 07-491
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering tot onteigening wordt afgewezen nu het te onteigenen perceel niet wordt gebruikt voor de aanleg van dat deel van het tracé dat vermeld wordt in het onteigenings KB.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 131310 / HA ZA 07-491 Vonnis van 11 juli 2007 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PRORAIL B.V., gevestigd te Utrecht, eiseres, procureur mr. M.F.H.M. van Haastert, advocaat mr. P.L.G. Haccou te Arnhem, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, procureur mr. M.G.I.W. Teunis, advocaat mr. B. Nijman te Wageningen. Partijen zullen hierna ProRail en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de conclusie van antwoord - de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Bij Koninklijk Besluit van 13 december 2006, nummer 06.004576 gepubliceerd in de Staatscourant van 11 januari 2007, no.8, is op grond van artikel 72a van de Onteigenings-wet (hierna: Ow) ter onteigening aangewezen een aantal onroerende zaken ten behoeve van de aanleg van een gedeelte van de Hanzelijn vanaf km 28,034 bij de Oudebostocht, ongeveer 2 km ten westen van het Drontermeer in de gemeente Dronten, tot km 35,837 waar de omgelegde N50 weer aansluit op het bestaande tracé, ongeveer 1,2 km ten zuidoosten van de huidige kruising van de N50 met de Slaper in de gemeente Kampen, met bijkomende werken in de gemeenten Dronten en Kampen. 2.2. In het Koninklijk Besluit is [gedaagde] aangewezen als eigenaar van: Nummer van het perceel kadastraal grondplan te onteigenen grootte bekend gemeenteDronten ter grootte van nr. [nummer] 13.56.52 ha sectie [nummer] 14.73.42 ha Volgens de plantekening, behorend bij de onteigeningsstukken die voorafgaand aan het Koninklijk Besluit ter inzage hebben gelegen, wordt dit perceelsgedeelte onteigend ten behoeve van “gronddepot/landschappelijke inpassing”. 2.3. Het perceel is belast met een recht van hypotheek ten gunste van Rabo Hypotheekbank N.V. te Amsterdam en de coöperatie Coöperatieve Rabobank Flevoland U.A. te Lelystad. 2.4. De bescheiden als bedoeld in artikel 54h jo. 23 Ow zijn tijdig ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd. 2.5. ProRail heeft op 8 februari 2007 op de voet van artikel 54a en volgende Ow ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend, strekkende tot opneming van de ligging en de gesteldheid van het te onteigenen voor de aanvang van het geding. 2.6. Bij beschikking van 1 maart 2007 heeft de rechtbank drie deskundigen en een rechter-commissaris benoemd en is tevens een datum voor de plaatsopneming bepaald. Op 27 april 2007 heeft de plaatsopneming plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. 3. De vordering 3.1. ProRail vordert – samengevat – dat de rechtbank op de voet van artikel 54f e.v. Ow ten behoeve van de aanleg van de Hanzelijn de vervroegde onteigening ten algemenen nutte en ten name van ProRail zal uitspreken van het onder 2.2 bedoelde perceelsgedeelte en [B] dat de rechtbank het bedrag van de schadeloosstelling zal bepalen. 3.2. ProRail voert aan dat zij er ondanks genoegzame pogingen niet in is geslaagd om de ter onteigening aangewezen onroerende zaak in der minne te verkrijgen en dat zij [gedaagde] ter schadeloosstelling een bedrag aanbiedt van EUR 1.490.000,00 en een bijkomend aanbod om het resterende perceelsgedeelte ter grootte van 01.16.90 van perceel [nummer] in eigendom over te nemen tegen betaling van een bedrag van EUR 530.000,00. 3.3. [gedaagde] verzet zich primair tegen de gevorderde onteigening en vordert subsidiair een voorschot op de schadeloosstelling ten bedrage van EUR 1.490.000,00. 3.4 [gedaagde] voert – in essentie – aan dat de onteigening van zijn perceelsgedeelte niet noodzakelijk is voor de aanleg van het deel van de Hanzelijn, genoemd in het Koninklijk Besluit. 4. De beoordeling 4.1. Het perceelsgedeelte, waarvan onteigening wordt gevorderd, behoort tot de in voormeld Koninklijk Besluit aangewezen percelen. De in de Ow voorgeschreven formaliteiten en termijnen zijn nageleefd. 4.2. Als maatstaf voor de beoordeling heeft het volgende te gelden. Tot de in de Ow aan de burgerlijke rechter opgedragen taak behoort niet de beoordeling – naar het tijdstip van de uitspraak – van de vraag naar het algemene nut van het voorgenomen werk en de omvang daarvan, naar de plaats waar het werk tot uitvoering moet komen, naar de voor de uitvoering van dat werk benodigde grond met nauwkeurige aanwijzing van de desbetreffende terreinen en naar de noodzaak om tot onteigening over te gaan, noch de afweging van de bij dit een en ander betrokken belangen; de beoordeling van die vragen is overgelaten aan het bestuur. Het is de taak van de burgerlijke rechter om de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit te toetsen en wel naar de situatie ten tijde van dat besluit, en dat op grondslag van de al bij het bestuur (in dit geval [de Kroon]) tegen de onteigening naar voren gebrachte bezwaren. Voor een zelfstandige beoordeling door de onteigeningsrechter van de noodzaak tot onteigening naar het tijdstip van de uitspraak is echter wel plaats, indien wat gedaagde daaromtrent aanvoert meebrengt, dat de onteigening in het licht van na het onteigeningsbesluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden aan de zijde van de onteigenende partij in strijd is met het recht, omdat de onteigening niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het onteigeningsbesluit onteigend wordt, of omdat ten gevolge van gewijzigde inzichten met betrekking tot de uitvoering van een aan de onteigening ten grondslag liggend besluit of plan niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering daarvan. 4.3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De grondslag voor deze onteigeningsprocedure wordt gevormd door het Tracébesluit Hanzelijn dat in december 2003 is vastgesteld door de Minister van Verkeer en Waterstaat. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 december 2004 zijn de tegen het Tracébesluit gerichte beroepen ongegrond verklaard, waardoor dit besluit onherroepelijk is geworden. [gedaagde] was niet één van de appellanten. Dit Tracébesluit bestaat uit “Bepalingen”, de “Algemene Toelichting” en overzichts- en detailkaarten, die zijn opgenomen in de “Toelichting op het Nieuwe Land, Lelystad en Dronten” en in de “Toelichting op het Oude Land, Kampen, Oldebroek, Hattem en Zwolle”. § 5.1 van de “Algemene Toelichting” vermeldt: “De kaarten vormen gezamenlijk met de bepalingen en de toelichting het Tracébesluit Hanzelijn en daarmee de juridische afbakening van de Hanzelijn.” Artikel 20, eerste lid, van de “Bepalingen” luidt als volgt: “Gronden die worden gebruikt als definitief gronddepot zijn op de detailkaarten aangeduid als “Maatregelvlak gronddepot, tevens landschappelijke inpassing”. Het te onteigenen perceelsgedeelte is op de desbetreffende detailkaart van het Tracébesluit aangeduid als “Maatregelvlak gronddepot, tevens landschappelijke inpassing”. § 4.7 van de “Algemene Toelichting” vermeldt: “Grond die vrijkomt tijdens de bouw zal tijdelijk of permanent opgeslagen worden in gronddepots. In eerste instantie wordt een plek gezocht in de directe nabijheid van de Hanzelijn. Het streven tijdens de uitvoering zal zijn om de overtollige grond direct naar de definitieve locatie te brengen. Echter, soms is het niet mogelijk of wenselijk om de grond direct naar deze definitieve plaats te brengen. Dan moet de grond tijdelijk in depot gezet worden. In de “Toelichting op het Nieuwe Land, Lelystad en Dronten” en de “Toelichting op het Oude Land, Kampen, Oldebroek, Hattem en Zwolle” .zijn locaties, omvang en inrichting van gronddepots opgenomen.” § 3.3.3 van de “Toelichting op het Nieuwe Land” beschrijft de aanleg van de tunnel voor de Hanzelijn onder het Drontermeer in de gemeente Dronten. Het tracé ligt hier ten zuiden van het te onteigenen perceelsgedeelte. § 3.7 (“Landbouw”) van de “Toelichting op het Nieuwe Land” vermeldt met betrekking tot [adres], de plaatselijke aanduiding van het bedrijf van [gedaagde]: “Het betreft hier de verwerving van een akkerbouw- en veehouderijbedrijf met een huiskavel van circa 30 hectare. Tevens wordt op afstand nog circa 22 hectare bouwland gepacht. Alle gronden behorende bij het bedrijf [adres] zijn in verband met de aanleg van de tunnel onder het Drontermeer bestemd voor werkzone en depot. Het terrein sluit aan bij het [bos] en wordt na afloop van het werk waarschijnlijk ingericht als bos, om daarmee tevens een deel van de verplichting ten aanzien van natuurcompensatie in te vullen. Door het verlies van de bij het bedrijf behorende gronden is voortzetting van het bedrijf op de huidige locatie niet meer realistisch. Bij de verwerving van dit bedrijf is één van de mogelijkheden verwerving van het gehele bedrijf, inclusief de bedrijfsgebouwen en de woning. Bij deze verwerving wordt als uitgangspunt bij de schadeloosstelling genomen: reconstructie door vervanging van een gelijksoortig bedrijf van min of meer vergelijkbare grootte op een nieuwe/andere locatie in de Flevopolder.” 4.4 De rechtbank overweegt als volgt. 4.4.1 Het eerste verweer van [gedaagde] behelst dat een tijdelijk gronddepot wordt aangelegd, zodat kan worden volstaan met verhuur aan ProRail en dat onteigening van zijn perceelsgedeelte dus niet nodig is. Tegen het ontwerp onteigeningsbesluit heeft [gedaagde] zienswijzen naar voren gebracht. Voor zover thans van belang, heeft [gedaagde] ook daarin – samengevat – gesteld dat onteigening niet nodig is, omdat slechts is voorzien in een tijdelijk gronddepot waarvoor kan worden volstaan met huur van zijn eigendomsgronden. [de Kroon] heeft daarop overwogen dat uit het tracébesluit blijkt dat het grondplannummer van [gedaagde] nodig is voor de vorming van een permanent gronddepot dat deel uitmaakt van de landschappelijke inrichting en gebruikt zal worden als natuurcompensatiegebied “bos”. De zienswijze van [gedaagde], dat uit het emailbericht van 17 december 2002 van de heer [A] van ProRail volgt, dat ProRail heeft aangegeven de benodigde grond te willen huren, heeft [de Kroon] weerlegd. De overwegingen van [de Kroon] zijn niet in strijd met de relevante gedeelten van het Tracébesluit Hanzelijn als weergegeven in r.o. 4.3. Dat sinds het nemen van het onteigeningsbesluit door [de Kroon] thans wel sprake zou zijn van een tijdelijk in plaats van een permanent gronddepot is niet gebleken. [gedaagde] voert weliswaar aan dat Ballast Nedam, de aannemer van de aanleg van de tunnel onder het Drontermeer, bij de gemeente Dronten een oprichtingsvergunning voor het inrichten van een tijdelijk gronddepot heeft aangevraagd, maar voor de hand ligt dat het hier gaat om de milieuvergunning voor een tijdelijke in werking zijnde inrichting, wat niet synoniem is aan een tijdelijk gronddepot. De conclusie is dat het Koninklijk Besluit niet onrechtmatig is te achten en dat het eerste verweer van [gedaagde] geen hout snijdt. 4.4.2 Het tweede verweer van [gedaagde] houdt in dat thans is gebleken dat het gronddepot, voor wat betreft de grond afkomstig van de aanleg van de tunnel onder het Drontermeer, ligt en komt te liggen op de gronden, direct aansluitend aan het tracé van de Hanzelijn die hij tot voor kort in pacht had van de Dienst der Domeinen, zodat zijn perceelsgedeelte niet voor dat doel behoeft te worden onteigend. Uit de brief van de manager grondverwerving en juridische zaken van ProRail van 4 september 2006 aan [gedaagde] (overgelegd als productie 14 door ProRail) blijkt dat het depot voor de tunnel Drontermeer op de ontpachte gronden van [gedaagde] is gelegen. In genoemde brief wordt [B] meegedeeld: “De gronden die nu nog uw eigendom zijn worden door ons ter beschikking gesteld aan de aannemer van het contract Nieuwe Land.” Ook ter zitting is zijdens ProRail beaamd dat het te onteigenen perceelsgedeelte niet zal worden gebruikt voor uitkomende grond van de tunnel onder het Drontermeer maar als gronddepot voor de aanleg van de Hanzelijn op het Nieuwe Land (van de Oudebostocht richting Dronten/Lelystad) door aannemerscombinatie CHN. Hieruit volgt dat het te onteigenen perceelsgedeelte feitelijk niet wordt of zal worden gebruikt in verband met de aanleg van de tunnel onder het Drontermeer maar voor de aanleg van een ander gedeelte van het tracé. De rechtbank overweegt dat de uitvoering van de maatregelen nauwgezet behoort te worden getoetst aan de beschrijving daarvan in het Tracébesluit. De rechtbank deelt niet de opvatting van ProRail dat de toelichting van het Tracébesluit slechts indicatief van aard is. In aanmerking daartoe is niet alleen de inhoud van § 5.1 van de “Algemene Toelichting” genomen maar vooral het bepaalde in het tweede lid van artikel 11 van de Tracéwet over de inhoud van het ontwerp tracébesluit in samenhang met de definitie van “tracé” in artikel 1, aanhef en sub h, van de wet. Hieruit volgt onder meer dat een nauwkeurige beschrijving voorgeschreven is van te realiseren maatregelen van landschappelijke, landbouwkundige en ecologische aard. De verwijzing in analogische zin door ProRail naar het bestemmingsplan gaat niet op. Immers krachtens artikel 12, tweede lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, wat betekent dat de toelichting niet dezelfde juridische betekenis toekomt als de plankaart en –voorschriften. Een vergelijkbare bepaling ontbreekt in of bij de Tracéwet. De voorgeschreven nauwkeurige beschrijving van te realiseren maatregelen moet aldus niet alleen worden gevonden in artikel 20 van de “Bepalingen” maar ook in de “Toelichting(en)” bij het Tracébesluit. Toetsend aan § 3.7 (“Landbouw”) van de “Toelichting op het Nieuwe Land” is de rechtbank van oordeel dat het te onteigenen perceelsgedeelte niet (meer) in verband met de aanleg van de tunnel onder het Drontermeer is bestemd voor werkzone en depot. Dat ter plaatse – zoals ProRail aanvoert – een permanent gronddepot kan worden aangelegd ten behoeve van een ander gedeelte van het tracé van de Hanzelijn, acht de rechtbank niet in overeenstemming met de beschrijving van de maatregel in het Tracébesluit. Als het van aanvang af de bedoeling is geweest om ter plaatse een gronddepot voor willekeurig welk gedeelte van de Hanzelijn aan te leggen, had het op de weg van ProRail als (zo is ter zitting gebleken) redacteur van het Tracébesluit gelegen om dit in § 3.7 te vermelden. Van een andere, ruimhartiger uitleg van de beschrijving in § 3.7 moet ook worden afgezien, omdat het Tracébesluit in deze procedure als grondslag dient voor het ontnemen van eigendom. Bovendien strekt het voorliggende Koninklijk Besluit niet tot onteigening ten behoeve van een ander gedeelte van de aanleg van de Hanzelijn dan beschreven in r.o. 2.1. De conclusie is dat ten gevolge van gewijzigde inzichten met betrekking tot de uitvoering van het aan de onteigening ten grondslag liggende Tracébesluit Hanzelijn niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering daarvan en dat het tweede verweer van [gedaagde] doel treft. 4.5 Uit het voorgaande volgt dat de vordering van ProRail zal worden afgewezen. Wat partijen verder hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking. ProRail zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden verwezen. 5. De beslissing De rechtbank: - wijst de vordering van ProRail af; - veroordeelt ProRail in de kosten die [gedaagde] heeft moeten maken tot op heden begroot op EUR 251,00 voor verschotten en EUR 2.260,00 aan salaris procureur; - verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. H.C. Moorman en mr. W.J.B. Cornelissen en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2007.