Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6127

Datum uitspraak2007-07-12
Datum gepubliceerd2007-10-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers2000/05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verspreiding van een niet voor werknemer bedoelde presentatie was in strijd met de intern geldende regels. Verspreiding evenwel beperkt tot een kleine groep collega’s, die in staat moet worden geacht de informatie op de eigen merites te beoordelen. Onvoldoende grond voor ontslag op staande voet.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: [werknemer] thans wonende te Qatar (voorheen wonende te Amsterdam en Hong Kong), APPELLANT, procureur: mr. G.C. Boot, t e g e n de naamloze vennootschap BANK INSINGER DE BEAUFORT N.V., gevestigd te Amsterdam, GEÏNTIMEERDE, procureur: mr. U. Aloni. 1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep De partijen worden hierna [werknemer] en Insinger de Beaufort genoemd. Het hof heeft op 2 november 2006 arrest gewezen in een incident ex artikel 224 Rv. Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt verwezen naar dat arrest. Bij memorie van antwoord heeft Insinger de Beaufort de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van – naar het hof begrijpt - het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad. Vervolgens hebben partijen de zaak ter terechtzitting van het hof op 24 april 2007 doen bepleiten, [werknemer] door mr. A.E. Peters, advocaat te Amsterdam, Insinger de Beaufort door haar procureur, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd. 2. Grieven Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van [werknemer]. 3. Feiten De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep, in overweging 1.1 tot en met 1.12, een aantal feiten vastgesteld. Nu daaromtrent geen geschil bestaat zal ook het hof van die feiten uitgaan. In overweging 1.8 staat per abuis drie maal het jaartal 2005 in plaats van 2004. Het hof leest deze overweging verbeterd. 4. Beoordeling 4.1 [Werknemer] was sedert 7 mei 2001 in de functie van Manager Corporate Documentation in dienst van Insinger de Beaufort. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 9.253,51 bruto per maand inclusief 8% vakantiebijslag. Inzet van deze procedure is het ontslag op staande voet van [werknemer] op 29 september 2004 door Insinger de Beaufort. Directe aanleiding voor het ontslag was het door [werknemer] intern naar collega’s verspreiden van een presentatie met bedrijfsinformatie van [B], lid van de raad van bestuur van Insinger de Beaufort. In de ontslagbrief van 29 september 2004 wordt deze informatie gekwalificeerd als zeer vertrouwelijk en strategisch. Daarnaast is [werknemer] verweten dat hij strategische bedrijfsinformatie via zijn persoonlijke e-mailadres aan een externe partij, een bij een andere financiële instelling werkzame oud-collega, heeft doorgespeeld. Daarmee heeft [werknemer] in de visie van Insinger de Beaufort de Code of Conduct overtreden en is een vertrouwensbreuk ontstaan. 4.2 De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis geoordeeld dat [werknemer] aldus handelend de vertrouwelijkheid en zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en Insinger de Beaufort daardoor een dringende reden heeft gegeven voor ontslag op staande voet. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat onder de gegeven omstandigheden van Insinger de Beaufort in redelijkheid niet gevergd kon worden het dienstverband met [werknemer] te laten voortduren. Tegen dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende motivering richten zich de grieven. 4.3 Grief I richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat het [werknemer] duidelijk moet zijn geweest dat Insinger de Beaufort een grote mate van vertrouwelijkheid van hem verlangde. [Werknemer] betoogt dat – anders dan de kantonrechter overweegt – het niet tot de aard en het niveau van zijn functie behoorde dat hij toegang had tot vertrouwelijke documentatie en/of strategische informatie van Insinger de Beaufort. Voorts stelt [werknemer] dat de geheimhoudingsplicht zoals die is opgenomen in artikel 4.5 juncto artikel 25 van de arbeidsvoorwaardenregeling welke deel uitmaakt van de Personeelsgids en de algemene gedragscode die is opgenomen in de Personeelsgids niet voor hem golden, omdat hij de Personeelsgids nooit heeft ontvangen. Bovendien was er met hem een van de Code of Conduct Information & ICT Assets (hierna: de Code) afwijkende regeling getroffen in die zin dat hij toestemming had om zijn privé e-mailaccount te gebruiken om informatie van derden binnen te halen ten behoeve van Insinger de Beaufort. 4.4. Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat [werknemer] heeft moeten begrijpen dat door zijn werkgever een grote mate van vertrouwelijkheid van hem werd verlangd in de uitoefening van zijn functie. [Werknemer] is ruimschoots bekend met de branche, mede gezien het feit dat hij voorafgaand aan zijn dienstverband bij Insinger de Beaufort reeds in de branche werkzaam was als directeur bij een andere bank. Hij had een zodanige positie binnen de organisatie van Insinger de Beaufort dat hij moet hebben gerealiseerd dat er gevoelige informatie omgaat en zich ervan bewust moet zijn geweest van het belang dat die informatie zorgvuldig wordt behandeld. Dat geldt temeer waar Insinger de Beaufort een beursgenoteerde onderneming is. In dat licht heeft Insinger de Beaufort de diverse regels omtrent geheimhoudingsplicht opgenomen in een arbeidsvoorwaardenregeling en een algemene gedragscode, die deel uitmaken van de Personeelsgids van Insinger de Beaufort en, onder meer, zien op de interne verspreiding van bedrijfsinformatie. Blijkens artikel 9 van de arbeidsovereenkomst maakt de Personeelsgids deel uit van die overeenkomst en heeft [werknemer] een exemplaar daarvan ontvangen. [Werknemer] kan, gelet hierop, niet volstaan met de blote ontkenning dat de Personeelsgids hem is verstrekt. Voorts geldt de Code, die onder meer regels stelt omtrent het gebruik van e-mail en internet en waarbij artikel 2.3.1 ziet op het doorzenden van bedrijfsinformatie aan niet-zakelijke relaties. Dat [werknemer] op de hoogte was van de geldende regels blijkt uit zijn eigen stelling dat hij in bepaalde opzichten een uitzonderingspositie had. Overigens geldt dat van [werknemer] ook in het kader van goed werknemerschap mocht worden verwacht dat hij steeds op zorgvuldige en verantwoorde wijze omging met bedrijfsinformatie. Deze grief faalt dus. 4.5 De grieven II en III strekken ten betoge dat het intern aan collega’s doorsturen van de presentatie van [B] niet is aan te merken als schending van de vertrouwelijkheid en van de geheimhoudingsplicht van [werknemer]. De presentatie bevatte volgens [werknemer] geen gevoelige bedrijfsinformatie of strategische onderdelen maar was slechts een bevestiging van hetgeen al geruime tijd min of meer bekend was bij het personeel. Bovendien was de informatie in zodanige algemene termen gesteld dat het ‘uitlekken’ ervan geen gevolgen had voor de beursnotering, aldus [werknemer]. Uit het gedrag van [B] heeft [werknemer] niet kunnen afleiden dat het om vertrouwelijke informatie ging, terwijl het doel en de vertrouwelijkheid ook niet kenbaar waren uit de presentatie zelf. Ook dat de presentatie voor een Boardmeeting bestemd was, was hem niet bekend. Wanneer hij van mening zou zijn geweest dat de inhoud strategische en/of vertrouwelijke informatie bevatte dan zou dat hem hebben weerhouden de presentatie door te zenden, stelt [werknemer]. Omdat de onderwerpen van de presentatie aansloten op zijn werkterrein heeft [werknemer] de presentatie gemaild naar een aantal collega’s binnen de bank. Dat hij daarmee geen kwade bedoelingen had blijkt volgens hem uit het feit dat hij de presentatie ook heeft gemaild aan zijn leidinggevende [L]. [Werknemer] betoogt voorts dat de door hem gebruikte subjectlines bij de e-mails moeten worden gezien als uiting van de bij Insinger de Beaufort vaker gebruikte Britse humor en door hem zijn opgenomen om de ontvanger van het bericht te attenderen op het bericht. Het hof overweegt als volgt. 4.6 Los van de vraag of de presentatie strategische en/of vertrouwelijke bedrijfsinformatie bevatte en in hoeverre dat [werknemer] duidelijk moet zijn geweest, geldt dat [werknemer] geen enkele grond had om de presentatie door te sturen. Zoals [werknemer] zelf stelt was het verzoek van [B] aan hem om diverse gegevens naar Londen te mailen. De presentatie is hem vervolgens min of meer toevallig onder ogen gekomen, omdat de Londense secretaresse de door haar - aan de hand van gescande aantekeningen van [B] – uitgewerkte presentatie ook naar [werknemer] bleek te hebben gezonden. [Werknemer] maakte weliswaar geen deel uit van het managementteam maar was wel op de hoogte van de positie van [B]. Daaruit heeft hij zich er rekenschap van behoren te geven op welk niveau binnen de organisatie de presentatie van [B] mogelijk speelde. Ook wanneer [B] [werknemer]’s mening zou hebben gevraagd over de presentatie – hetgeen door [werknemer] is gesteld maar door Insinger de Beaufort is betwist – is daarin geen toestemming of instemming te vinden voor het doorsturen van de presentatie aan collega’s. Hoe goed bedoeld het volgens [werknemer] ook was, de interne verspreiding van een niet voor hem bedoelde presentatie was in strijd met de geldende regels en was een ontoelaatbare handeling van [werknemer]. 4.7 Het hof neemt evenwel in aanmerking dat [werknemer] de verspreiding van de presentatie heeft beperkt tot een kleine groep collega’s, die in staat moet worden geacht de informatie op de eigen merites te beoordelen, zoals ook blijkt uit de reactie van [C] na ontvangst van de presentatie (productie 7 bij conclusie van antwoord). Mede gelet op het feit dat [werknemer] de informatie ook heeft toegezonden aan zijn leidinggevende, wil het hof ervan uitgaan dat [werknemer] met zijn actie geen kwade bedoelingen had. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [werknemer] heeft Insinger de Beaufort onvoldoende nader onderbouwd dat zij ten tijde van het ontslag gegronde reden had om aan te nemen dat het handelen van [werknemer] haar reële schade zou berokkenen. Gesteld noch gebleken is ook dat Insinger de Beaufort als gevolg van het handelen van [werknemer] schade heeft geleden. Evenmin is gebleken dat een van de betrokkenen ook echt belang had bij kennisneming van de desbetreffende informatie. Voorts houdt het hof rekening met het gegeven dat [werknemer] steeds goed heeft gefunctioneerd. Bovendien heeft [werknemer] in een gesprek op 29 september 2004 zijn excuses aangeboden en duidelijk gemaakt dat hij deze fout niet nog eens zou maken. [Werknemer] heeft met zijn handelen onmiskenbaar de vertrouwensrelatie met Insinger de Beaufort geschonden en een vertrouwensbreuk geforceerd, maar het hof acht de interne verspreiding van de presentatie door [werknemer] niettemin onvoldoende grond voor ontslag op staande voet. Naar het oordeel van het hof kan onder de geschetste omstandigheden niet worden volgehouden dat van Insinger de Beaufort redelijkerwijze niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te laten voortduren, eventueel onder het treffen van disciplinaire maatregelen en/of in afwachting van een regulier ontslag. De grieven II en III slagen dus. 4.8 Grief IV richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot het tweede verwijt dat [werknemer] is gemaakt, het doorsturen van de presentatie “Branding and Innovative Communication” aan een oud-collega die inmiddels werkzaam is bij een andere financiële instelling. [Werknemer] betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het een concept betrof en om die reden de stelling van [werknemer] dat de informatie tot het publiek domein behoorde niet opgaat. [Werknemer] stelt dat het in dezen een definitief en goedgekeurd document betreft over het merk Insinger de Beaufort. Het document was bestemd voor een bijeenkomst voor banken en is voorts geplaatst in I-loop, een interne nieuwsbrief die wordt gepubliceerd op het intranet van Insinger de Beaufort. Met toestemming van zijn leidinggevende [L] heeft [werknemer] de presentatie voorts verstuurd aan een externe journalist, terwijl [L] zelf aan een externe persoon toegang heeft verleend tot het intranet en de I-loop presentatie. 4.9 Insinger de Beaufort heeft niet betwist dat de documen-tatie op I-loop is gepubliceerd. Voorts heeft zij niet bestreden dat de informatie met toestemming aan een journalist is gezonden en heeft zij niet betwist dat een externe persoon gedurende enige tijd toegang tot het intranet en I-loop heeft gehad. Tegen die achtergrond is het hof er niet van overtuigd en heeft Insinger de Beaufort onvoldoende toegelicht dat het desbetreffende document nog een conceptstatus had en niet was goedgekeurd. Het enkele feit dat er, zoals Insinger de Beaufort stelt, nog typefouten in stonden is daartoe onvoldoende. Nu de desbetreffende informatie met toestemming en medeweten van Insinger de Beaufort reeds aan derden ter beschikking heeft gestaan, kan het in strijd met de geldende regels doorsturen van dezelfde informatie door [werknemer] aan een oud-collega hem naar het oordeel van het hof reeds daarom niet zodanig worden verweten dat zulks een zelfstandige dringende reden oplevert en een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Ook grief IV is gegrond. 4.10 Bij deze stand van zaken behoeft grief V geen behandeling meer. Grief VI mist zelfstandige betekenis en behoeft derhalve evenmin afzonderlijke bespreking. 4.11 Waar het hof het ontslag op staande voet wegens het ontbreken van een dringende reden niet rechtsgeldig gegeven oordeelt, is het dienstverband niet geëindigd en heeft [werknemer] jegens Insinger de Beaufort in beginsel recht op loondoorbetaling vanaf 29 september 2004. Gelet op de ernst van de gedragingen van [werknemer] en de door hem gecreëerde vertrouwensbreuk, alsook de overige omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang beziende, leidt volledige toewijzing van de loonvordering naar het oordeel van het hof tot onaanvaardbare gevolgen. Het hof ziet aanleiding de loonvordering op de voet van artikel 7:680a BW te matigen tot het salaris (inclusief vakantiebijslag groot € 9.253,51 bruto per maand) over een periode van vier maanden. Voor zover [werknemer] zijn vordering tot, kort gezegd, wedertewerkstelling handhaaft – ten pleidooie in hoger beroep lijkt deze vordering te zijn prijsgegeven – zal het hof die vordering afwijzen, waar de vertrouwensbreuk aan verdere samenwerking tussen partijen in de weg staat en de functie en positie van [werknemer] bij Insinger de Beaufort bovendien is komen te vervallen. Ook de vordering inzake de buitengerechtelijke kosten zal het hof afwijzen nu [werknemer] daaromtrent onvoldoende heeft gesteld. 5. Slotsom Het beroep slaagt, zodat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal oordelen als hierna vermeld. Insinger de Beaufort zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. 6. Beslissing Het hof: vernietigt het vonnis waarvan beroep; en, opnieuw rechtdoende, verklaart het op 29 september 2004 aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig; veroordeelt Insinger de Beaufort tot doorbetaling aan [werknemer] van het salaris groot € 9.253,31 bruto per maand, met matiging van de loonvordering tot een periode van vier maanden; wijst het meer of anders gevorderde af; veroordeelt Insinger de Beaufort in de kosten van beide instanties en begroot die kosten, voorzover tot op heden aan de zijde van [werknemer] gevallen, in eerste aanleg op € 273,78 aan verschotten en € 625,-- aan salaris gemachtigde en in hoger beroep op € 315,93 aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris procureur; verklaart de in dit arrest uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, M.M.M. Tillema en J.S.A.M. Schokkenbroek en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2007 door de rolraadsheer.