Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6123

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/45
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie Zuiver schadebesluit


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 06/45 30 augustus 2007 40010 Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie Zuiver schadebesluit Uitspraak in de zaak van: A, B en C, te D, appellanten, gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, gemachtigde: ing. G. Damm, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen. 1. De procedure Appellanten hebben bij brief van 16 januari 2006, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 december 2005. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 24 juni 2005 betreffende de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding. Bij brief van 16 februari 2006 hebben appellanten de gronden van het beroep aan het College doen toekomen. Bij brief van 24 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 21 juni 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellanten, vertegenwoordigd door mr. Th.J.H.M. Linssen, kantoorgenoot van mr. G.J.M. de Jager voornoemd, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.W. Oomen, hebben aldaar hun standpunt toegelicht. Verder is verschenen C. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Bij besluit van 13 juni 2002 heeft verweerder beslist op de door appellanten over het jaar 2001 ingediende aanvragen voor slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies. Bij dit besluit zijn onder meer de vier runderen met de ID-nummers 326970562, 326970579, 326970586 en 326970593 niet premiewaardig bevonden. - Bij brief van 18 juli 2002 hebben appellanten tegen dit besluit bezwaar gemaakt. - Bij faxbericht van 1 mei 2003 hebben appellanten onder meer te kennen gegeven dat zij een schadevergoeding van € 50.000,- eisen voor alle premies die zijn ingehouden vanaf 1 januari 1998, inclusief een vergoeding van reiskosten en parkeerkaarten en een vergoeding voor geleden ergernis. - Bij besluit van 2 oktober 2003 heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellanten tegen het besluit van 13 juni 2002. - Bij besluit van 17 november 2003 heeft verweerder het besluit op bezwaar van 2 oktober 2003 herzien. - Bij brief van 28 juni 2004 heeft verweerder appellanten in de gelegenheid gesteld aan te geven voor welke specifieke situaties, direct verband houdend met de behandeling van het bezwaarschrift tegen het besluit van 13 juni 2002, zij kosten hebben gemaakt. - Bij brief van 21 juli 2004 hebben appellanten bedoelde kosten opgevoerd. Dit betrof kosten van het scannen van runderen door CR Delta, kosten inzake een herstelactie I&R ten behoeve van slachtpremie, weergegeven in een factuur van SKV van 29 oktober 2001, telefoonkosten, kosten rechtsbijstand en kilometer- en urenvergoedingen. - Bij besluit op bezwaar van 17 augustus 2004 heeft verweerder het besluit op bezwaar van 2 oktober 2003 nogmaals gewijzigd en alsnog voor de vier hiervoor genoemde runderen slachtpremie toegekend, alsmede wettelijke rente over deze slachtpremie. Tevens heeft verweerder bij dat besluit schadevergoeding toegekend voorzover het kosten betreft die appellanten in de bezwaarfase hebben moeten maken. - Het beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van het College van 18 maart 2005 (AWB 03/1384, www.rechtspraak.nl., LJN: AT2672) ongegrond verklaard. - Op 24 juni 2005 heeft verweerder een besluit genomen op het bij brief van 21 juli 2004 gespecificeerde verzoek om schadevergoeding. - Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 4 augustus 2005 bezwaar gemaakt, waarna zij bij aanvullend bezwaarschrift van 26 september 2005 hebben aangegeven dat de schade bestaat uit diverse kosten die verband houden met het bezwaar tegen het besluit van 13 juni 2002 en hebben verwezen naar hun brief van 21 juli 2004. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding ongegrond verklaard. Verweerder heeft het volgende overwogen. In het primaire besluit van 24 juni 2005 is geen sprake van een deugdelijke motivering volgens de artikelen 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), aangezien op onjuiste grondslag is vermeld waarom appellanten geen schadevergoeding krijgen. In het primaire besluit is namelijk uitgegaan van het besluit op bezwaar van 2 oktober 2003, terwijl uit had moeten worden gegaan van het herziene besluit op bezwaar van 17 augustus 2004. Tevens is de reden waarom het verzoek tot schadevergoeding is afgewezen niet toegelicht. Verweerder heeft overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat appellanten door het motiveringsgebrek in hun belangen zijn geschaad, zodat het primaire besluit niet vernietigd behoeft te worden op grond van een ondeugdelijke motivering. Met het besluit van 6 december 2005 is het motiveringsgebrek hersteld. Ten aanzien van de kosten van de bezwaarprocedure heeft verweerder overwogen dat bij het herziene besluit op bezwaar van 17 augustus 2004 een bedrag van € 40,06 is toegekend voor reis- en verletkosten en dat de overige kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het beroep tegen dit besluit is door het College bij uitspraak van 18 maart 2005 ongegrond verklaard, zodat het onderdeel van het besluit met betrekking tot de kosten van de bezwaarprocedure rechtens vaststaat. Ten aanzien van de overige door appellanten opgevoerde kosten heeft verweerder het volgende overwogen. In aanmerking genomen het feit dat bij het besluit van 17 augustus 2004 het bezwaar tegen het besluit van 13 juni 2002 gegrond is verklaard en alsnog premie voor vier runderen is uitbetaald, heeft verweerder bij dat besluit de wettelijke rente vergoed over de periode van 19 december 2001 tot de datum van de uitbetaling van de premie. Met betrekking tot de vraag of de door appellanten gestelde schade een rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van het besluit van 13 juni 2002, heeft verweerder overwogen, dat de verplichting van het laten scannen van de runderen voor de I&R-registratie rechtstreeks voortvloeit uit Europese regelgeving en tot de normale bedrijfskosten behoort. Dit laatste geldt ook voor de door appellanten opgevoerde telefoon- en faxkosten. Reis- en parkeerkosten in verband met de bezwaarprocedure zijn in het besluit van 17 augustus 2004 in aanmerking genomen en behoren voor het overige tot de normale bedrijfskosten. Een verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand hadden appellanten in de betreffende bezwaar- en /of beroepsprocedure moeten indienen. Dit verzoek kan thans niet meer aan de orde komen. Vorenstaande kosten kunnen derhalve niet worden aangemerkt als door appellanten geleden schade in verband met het besluit van 13 juni 2002. Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding voor diverse andere besluiten van de Dienst Regelingen, heeft verweerder overwogen dat appellanten geen beroep hebben ingesteld tegen deze besluiten zodat zij in rechte vaststaan. Om die reden kan niet aan het verzoek om schadevergoeding worden toegekomen. 4. Het standpunt van appellanten Appellanten zien het handelen van verweerder in de diverse besluiten zoals die ten aanzien van appellanten zijn genomen, als handelingen die nopen tot vergoeding van de door hen geleden schade. Daarbij is niet doorslaggevend dat de besluiten formele rechtskracht hebben verkregen; deze besluiten hebben appellanten aanleiding gegeven allerlei zaken te corrigeren, waarvoor kosten zijn gemaakt. Dit zijn geen kosten die tot de normale bedrijfskosten behoren. Daar het bureau I&R gebrekkig werkt, kost het grote moeite om fouten in het systeem te herstellen. Voor de daarmee gemoeide kosten houden appellanten de Staat aansprakelijk. Appellanten bepleiten vernietiging van het bestreden besluit en herroeping van het primaire besluit onder vergoeding van de gemaakte kosten. Ten onrechte heeft verweerder in het thans bestreden besluit de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase niet vergoed. Gegeven de erkenning door verweerder dat bij het primaire besluit het motiveringsbeginsel is geschonden, moet worden geoordeeld dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld. Hieruit vloeit voort dat verweerder gehouden is de kosten van het bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2005 ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Awb te vergoeden. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Het geschil betreft de vraag of verweerder terecht heeft geweigerd appellanten een vergoeding toe te kennen voor geleden schade in verband met het besluit van 13 juni 2002 in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies. 5.2 Het College overweegt in de eerste plaats dat over de kosten in verband met het bezwaar tegen het besluit van 13 juni 2002 reeds is beslist bij besluit op bezwaar van 17 augustus 2004. Het beroep tegen dit besluit is bij eerdergenoemde uitspraak van het College van 18 maart 2005 ongegrond verklaard. Dit betekent dat de thans door appellanten opgevoerde schade ter zake van (eerder niet voor vergoeding in aanmerking gebrachte) kosten in verband met het bezwaar tegen het besluit van 13 juni 2002 welke niet zijn vergoed, in dit geding niet aan de orde kan komen. 5.3 De onderhavige procedure heeft derhalve slechts betrekking op de schade die niet in verband staat met het bezwaar tegen het besluit van 13 juni 2002 en waarop de uitspraak van 18 maart 2005, blijkens paragraaf 5.2 van deze uitspraak, geen betrekking had. Het College dient derhalve eerst te oordelen over de kosten voor het scannen van de runderen en kosten in het kader van de herstelactie I&R ten behoeve van slachtpremie (factuur SKV). 5.4 Het College overweegt dat verweerder slechts dan tot vergoeding van schade gehouden kan zijn, indien het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit onrechtmatig is. Door de slachtpremie voor vier runderen alsnog toe te kennen, heeft verweerder het besluit van 13 juni 2002 niet langer gehandhaafd. Daarmee is de onrechtmatigheid van dat besluit gegeven. Onder deze omstandigheden bestaat in beginsel aanleiding tot schadevergoeding, indien de schade daadwerkelijk is veroorzaakt door het onrechtmatige besluit. 5.5 Met betrekking tot de schade bestaande in de kosten voor het scannen van de runderen, neergelegd in facturen van CR Delta, overweegt het College dat de verplichting tot identificatie en registratie van runderen rechtstreeks voortvloeit uit Verordening (EG) nr. 1760/2000 (hierna: de Verordening) tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen. Deze kosten zijn derhalve niet toe te rekenen aan het besluit van 13 juni 2002. Voorts dateren de overgelegde facturen alle van vóór evengenoemd besluit en kunnen zij derhalve niet worden herleid tot dat besluit. Bedoelde kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. 5.6 Met betrekking tot de schade bestaande uit de kosten voor de herstelactie I&R ten behoeve van slachtpremie, neergelegd in de factuur van SKV van 29 oktober 2001, overweegt het College dat deze kosten het gevolg zijn van een bepaalde werkwijze van verweerder en niet van een onrechtmatig besluit. De kosten hebben betrekking op het jaar 2001 en kunnen derhalve niet worden toegerekend aan het besluit van 13 juni 2002. De kosten met betrekking tot de herstelactie I&R komen daarom evenmin voor vergoeding in aanmerking. 5.7 Met betrekking tot het verzoek van appellanten om vergoeding van de kosten van het bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2005 overweegt het College als volgt. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Awb worden kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan vergoed, voor zover het besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Blijkens de wetsgeschiedenis bij artikel 7:15 Awb impliceert het woord "herroepen" dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist is geweest en is een gebrekkige motivering geen aanleiding om het besluit te herroepen. Zoals hiervoor in rubriek 3 is overwogen, is bij het besluit van 6 december 2005 uitsluitend de motivering van het besluit van 24 juni 2005 gewijzigd, en is laatstgenoemd besluit daarbij voor het overige gehandhaafd. In verband hiermede moet worden geoordeeld dat artikel 7:15 Awb hier niet van toepassing is. Verweerder heeft derhalve terecht eerderbedoelde kosten niet vergoed. 5.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. 5.9 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. H.O. Kerkmeester, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007. w.g. H.C. Cusell w.g. E. van Kerkhoven