Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6122

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1798 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Terugvordering bijstandsuitkering. Grondslag is komen te vervallen.


Uitspraak

07/1798 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [A. te B. ] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 13 februari 2007, 06/3010 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: College) Datum uitspraak: 16 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. H.M.S. Cremers, advocaat te Berlicum, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 06/4992 WWB, plaatsgevonden op 4 september 2007, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cremers en waar het College zich heeft laten vertegenwoordigen door J. van Kersen en A.M. Jacobs, beiden werkzaam bij de gemeente ’s-Hertogenbosch. Tevens is daar verschenen de door appellant meegebrachte getuige [getuige], wonende te ’s-Hertogenbosch. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Bij besluit van 26 mei 2005 heeft het College, voor zover hier van belang, met toepassing van artikel 59, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) de kosten van aan [L.] (hierna: [L.]) verleende bijstand over de periode van 1 juli 1997 tot 1 maart 2005 mede van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 37.572,43. Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het College het door appellant tegen het besluit van 26 mei 2005 gemaakte bezwaar in zoverre gegrond verklaard dat de medeterugvordering van de kosten van bijstand wordt beperkt tot de periode van 1 juli 1997 tot en met 22 maart 1998, en dat de hoogte van de terugvordering wordt vastgesteld op een bedrag van € 3.394,80. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 mei 2006 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Bij zijn uitspraak van heden met reg.nr. 06/4992 WWB is de Raad tot de slotsom gekomen dat het College met betrekking tot [L.] ten onrechte zich op het standpunt heeft gesteld dat gedurende de periode van 1 juli 1997 tot en met 22 maart 1998 sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Algemene bijstandswet. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering op grond van artikel 59, tweede lid, van de WWB en is derhalve de grondslag komen te ontvallen aan het besluit tot medeterugvordering van appellant van de over dat tijdvak ten behoeve van [L.] gemaakte kosten van bijstand. Het hoger beroep slaagt derhalve, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Met gegrondverklaring van het beroep zal de Raad vervolgens het besluit van 16 mei 2006 wegens strijd met de wet vernietigen. Het besluit van 26 mei 2005, voor zover op appellant betrekking hebbend, dient op dezelfde grond te worden herroepen. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het besluit van 16 mei 2006; Herroept het besluit van 26 mei 2005 voor zover betrekking op de medeterugvordering van appellant; Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente ’s-Hertogenbosch; Bepaalt dat de gemeente ’s-Hertogenbosch aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en G. van der Wiel en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2007. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) W. Altenaar.