
Jurisprudentie
BB6108
Datum uitspraak2007-10-19
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4770 WAO en 05/4771 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4770 WAO en 05/4771 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eerstejaars herbeoordeling: herziening WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Uitspraak
05/4770 en 05/4771 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[A. te B.] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 juli 2005, 04/2552 en 05/38 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.B.M. de Rooij, juridisch medewerker van de Nieuwe Unie’91, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlage ingediend.
Van de zijde van appellante zijn nadere stukken overlegd, waarop door het Uwv is gereageerd.
Bij schrijven van 20 augustus 2007 heeft mr. M. Vetkamp, advocaat te Soest, zich als opvolgend gemachtigde gesteld en een verzoek gedaan om een nieuw tijdstip voor mondelinge behandeling te bepalen.
De Raad heeft geen aanleiding gezien dit verzoek in te willigen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2007. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitvoerig overzicht van de voor deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak daaromtrent heeft weergegeven. De Raad vermeldt hierbij in het kort dat het Uwv bij een tweetal besluiten van 27 augustus 2004 (hierna: besluit 1) en 29 november 2004 (hierna: besluit 2) haar standpunt heeft gehandhaafd, waarbij respectievelijk na het einde van de wettelijke wachttijd van 52 weken met ingang van 8 augustus 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellante is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en - in het kader van de eerstejaars herbeoordeling - de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 9 februari 2004 op 35 tot 45% gesteld is.
De bestreden besluiten berusten op het standpunt van het Uwv dat appellante op beide data in geding weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van de stukken kan worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld en heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat ze zowel op 8 augustus 2002 als op 9 februari 2004 in een mate van 80 tot 100% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO dient te worden beschouwd.
Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een schrijven van 22 september 2005 van internist Prof. Dr. J.W.M. van der Meer ingebracht waarin deze zijn eveneens in beroep geuite mening herhaalt dat hij appellante, gezien de ernst van de klachten en beperkingen, niet in staat acht tot het verrichten van loonvormende arbeid.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad kan zich vinden in de uitvoerig gemotiveerde overwegingen in de aangevallen uitspraak met betrekking tot de medische en arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten en maakt deze tot de zijne.
De Raad sluit zich eveneens aan bij het eerdere oordeel van de rechtbank dat het standpunt van internist Van der Meer een voldoende nadere medische onderbouwing ontbeert.
De Raad neemt verder nog in aanmerking dat de werkzaamheden die zijn verbonden aan de aan appellante voorgehouden functies van fysiek lichte aard zijn, in verband waarmee er geen aanknopingspunten zijn voor het toepassen van een urenbeperking of, in geval van besluit 1, een verdergaande urenbeperking dan reeds aangenomen door de bezwaarverzekeringsarts.
Uit het vorengemelde vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Riphagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Gunter.
MK