
Jurisprudentie
BB6105
Datum uitspraak2007-09-06
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4031 AKW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4031 AKW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet voldaan aan onderhoudseis.
Uitspraak
05/4031 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[A. te B.] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2005, kenmerk 03/5161 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 6 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M. van den Brom, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn de gronden waarop het beroep rust aangevuld waarbij tevens diverse stukken zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2007. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.N.P. Akkerman.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 13 januari 2003 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hij over het eerste kwartaal 1996 tot en met het tweede kwartaal 2001 geen recht op kinderbijslag heeft voor zijn kinderen [kind 1], geboren in 1982, [kind 2], geboren in 1985 en [kind 3], geboren in 1989. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 7 oktober 2003 (hierna: het bestreden besluit) door de Svb gegrond verklaard voor het eerste kwartaal van 1996 tot en met het eerste kwartaal van 1998, het vierde kwartaal van 1998, het eerste kwartaal van 1999 en het eerste kwartaal van 2000 tot en met het tweede kwartaal van 2001. Voor het overige heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.
De Svb is van oordeel dat appellant niet op eenvoudig controleerbare wijze heeft aangetoond dat hij zijn kinderen in het tweede en derde kwartaal van 1998 en in het tweede tot en met het vierde kwartaal van 1999 in belangrijke mate heeft onderhouden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Svb heeft geconstateerd dat appellant alsnog op eenvoudig controleerbare wijze heeft aangetoond zijn kinderen in het tweede tot en met het vierde kwartaal van 1999 te hebben onderhouden en heeft ten aanzien van deze kwartalen aan appellant bij beschikking van 20 maart 2006 alsnog kinderbijslag toegekend.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of de Svb terecht kinderbijslag over het tweede en derde kwartaal van 1998 heeft geweigerd aan appellant, omdat hij niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij zijn kinderen toen in belangrijke mate heeft onderhouden. Blijkens vaste rechtspraak van de Raad dient een verzekerde desgevraagd op een voor het uitvoeringsorgaan eenvoudig te controleren wijze - met name door middel van bankoverschrijvingen ten name van de persoon die het kind verzorgt - aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij voor zijn niet in Nederland verblijvende kind heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage.
Met de Svb constateert de Raad dat appellant over het tweede kwartaal van 1998 niet heeft voldaan aan de onderhoudseis, nu over dit kwartaal geen stukken zijn overgelegd, waaruit op eenvoudig te controleren wijze kan worden afgeleid dat appellant geld heeft overgemaakt ten behoeve van de verzorging van zijn kinderen.
Appellant heeft in het derde kwartaal van 1998 enkele weken in Marokko verbleven, gedurende welke tijd hij van zijn rekening geld op heeft genomen. Appellant stelt dat de Svb deze bedragen ten onrechte buiten beschouwing laat bij de vraag of hij aan zijn onderhoudsbijdrage heeft voldaan, nu het onwaarschijnlijk moet worden geacht dat appellant zijn kinderen in Marokko zou hebben bezocht en geld zou hebben opgenomen, zonder dat daarvan tenminste een gedeelte bestemd is voor hun onderhoud. De Raad stelt vast dat appellant met de eigen geldopnamen niet aan de onderhoudseis voor het recht op kinderbijslag heeft voldaan. De grondslag hiervoor is gelegen in het beleid van de Svb, waarin is vastgelegd dat indien een verzekerde in een kwartaal gedurende ten minste twee maanden bij zijn kinderen in het buitenland verblijft, andere bewijsmiddelen dan overboekingen, bijvoorbeeld geldopnames, kunnen meetellen voor de onderhoudseis, indien uit de kwartalen voorafgaand aan de vakantieperiode een vast patroon van betalingen van de onderhoudsbijdrage is gebleken. Nu appellant over het tweede kwartaal van 1998 niet aan de onderhoudseis heeft voldaan, is in de kwartalen voorafgaand aan het derde kwartaal van 1998 geen sprake van een dergelijk vast patroon van betalingen. Tevens heeft appellant niet voldaan aan de eis dat hij tenminste twee maanden bij zijn kinderen heeft verbleven, nu de periode dat hij in Marokko heeft verbleven onbetwist aanmerkelijk korter was.
Nu eiser niet voldaan heeft aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een beroep op de uitzondering op het vaste beleid ten aanzien van het verblijf bij de kinderen in hun woonland, geldt de hoofdregel, dat appellant zijn kinderen in belangrijke mate dient te hebben onderhouden om voor kinderbijslag in aanmerking te komen. Nu niet op eenvoudig te controleren wijze is aangetoond dat appellant in het derde kwartaal van 1998 zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden, kan het beroep ten aanzien van voornoemd kwartaal derhalve niet slagen en zal het beroep worden afgewezen.
De Raad stelt voorts vast dat appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van het geschil in hoger beroep voor zover het het tweede tot en met het vierde kwartaal van 1999 betreft, nu de Svb ten aanzien van deze kwartalen volledig aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen. De Raad zal dan ook het hoger beroep ten aanzien van deze kwartalen niet-ontvankelijk verklaren. Voor het overige kan het hoger beroep niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, nu het geheel dan wel in overwegende mate te wijten is aan appellant dat de relevante gegevens over 1999 eerst in hoger beroep aan de Svb ter kennis zijn gebracht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk ten aanzien de aanspraak op kinderbijslag over het tweede tot en met het vierde kwartaal van 1999;
Bevestigt voor het overige de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
PR/050907