Jurisprudentie
BB6090
Datum uitspraak2007-10-22
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/996037-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/996037-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Acht maanden gevangenisstraf voor voorhanden hebben van illegale sigaretten
Uitspraak
verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/996037-06
Datum uitspraak: 22 oktober 2007
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 mei 2007.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij
in of omstreeks de periode van 9 augustus 2006 tot en met 16 januari 2007,
in elk geval op of omstreeks 16 januari 2007,
in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
(een) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten, in elk geval
op 16 januari 2007 1.040.000, in elk geval een hoeveelheid, sigaretten en/of
960.000, in elk geval een hoeveelheid, sigaretten,
zijnde (een) accijnsgoed(eren) als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
accijns,
voorhanden heeft gehad,
zonder dat dat/die accijnsgoed(eren) overeenkomstig de bepalingen van de Wet
op de accijns in de heffing betrokken was/waren;
zijnde de terminologie in deze telastelegging gebezigd in de zin van de Wet op
de accijns
artikel 5/97 Wet op de accijns
2.
hij
op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 9 augustus 2006 tot en met 16 januari 2007
te Eindhoven en/of Nijkerkerveen, in elk geval in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5]
en/of een of meer andere natuurlijke pers(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk
--het opzettelijk voorhanden hebben van (een) accijnsgoed(eren) als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de accijns zonder dat dat/die accijnsgoed(eren)
overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing
betrokken is/zijn (artikel 5 jo. 97 Wet op de accijns);
en/of
--het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of in voorraad hebben van waren
als bedoeld in artikel 337, lid 1 onder b en/of d, van het Wetboek van
Strafrecht;
en/of
--het opzettelijk voorwerpen waaraan valse en/of vervalste en/of
wederrechtelijk vervaardigde zegels -als bedoeld in artikel 216 van het
Wetboek van Strafrecht- werderrechtelijk verbonden zijn verkopen en/of
afleveren en/of ten verkoop in voorraad hebben als waren die zegels echt en
onvervalst en niet wederrechtelijk vervaardigd of wederrechtelijk aan de
voorwerpen verbonden als bedoeld in artikel 220 van het Wetboek van
Strafrecht;
van welke organisatie hij, verdachte, leider en/of bestuurder was;
artikel 140 Wetboek van Strafrecht
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de in het dossier aanwezige tap- en/of observatieverslagen en processen-verbaal betreffende onderlinge contacten tussen verdachte en medeverdachten geen link naar concrete strafbare feiten kan worden opgemaakt waaruit blijkt dat er sprake was van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van strafbare feiten.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 16 januari 2007, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk sigaretten, zijnde accijnsgoederen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de accijns,
voorhanden heeft gehad, zonder dat die accijnsgoederen overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing betrokken waren.
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de tenlastegelegde accijnsgoederen te komen. Tevens was er volgens de raadsman geen sprake van medeplegen en was de opzet van verdachte niet gericht op de onveraccijnste sigaretten.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is onder meer met betrekking tot de gebeurtenissen op 16 januari 2007 het volgende gebleken:
- Uit het observatieverslag (OBS-22) door verbalisanten blijkt dat verdachte [medeverdachte 2] op 16 januari 2007 met een huurvrachtauto (kenteken 18-BP-TP) naar Waalwijk is gereden en de vrachtauto heeft geparkeerd bij Piet Klerkx.
- Door verbalisanten is tevens gezien dat een Audi A3 (kenteken SR-DV-74) daar geparkeerd stond. Eerder waren daarin verdachte [medeverdachte 1] als bestuurder en [verdachte] als bijrijder herkend. Even later stonden [verdachte] en [medeverdachte 2] op straat. De Audi vertrok met [medeverdachte 2] als bijrijder. In de Audi zaten drie personen.
- [medev[medeverdachte 1] was op het parkeerterrein van het Efteling Hotel in gesprek met een licht getinte man.
- De licht getinte man waar [medeverdachte 1] contact mee had maakte contact met twee mannen met een getint uiterlijk welke waren gezeten in een grijze Seat Ibiza (kenteken). Eén van de twee mannen droeg een petje. De Seat Ibiza vertrok met de twee mannen.
- Later werd door de verbalisanten in Waalwijk gezien dat twee onbekende getinte mannen, van wie één een petje droeg, met de huurvrachtauto vertrokken en naar een loods in Waspik werd gereden waar de vrachtauto met de laadklep voor de loods stond. De vrachtauto is daarna weer naar Piet Klerkx gereden. De onbekende mannen stapten uit de vrachtauto en vertrokken in de Seat naar het Efteling hotel.
- Daarna arriveerde de Audi A3 weer op de parkeerplaats alwaar verdachte [medeverdachte 2] werd afgezet bij de huurvrachtwagen. De Audi A3 met verdachte [verdachte] als bestuurder vertrok.
- De Audi reed voor de vrachtauto uit naar de Parklaan te Eindhoven alwaar [medeverdachte 2] en [verdachte] als chauffeur van de vrachtauto gewisseld hebben. Verdachte [medeverdachte 2] ging café “Knabbel en Babbel” binnen. Verdachte [verdachte] kwam later uit de richting van de (adres) naar hetzelfde café gelopen. [medeverdachte 2] en [verdachte] troffen elkaar en [medeverdachte 2] overhandigde [verdachte] sleutels.
- Op het adres werd gezien dat de laadklep van de vrachtauto open stond en twee personen dozen aan het lossen waren. Tijdens de doorzoeking van de woning aan de (adres) werden in de schuur 120 dozen sigaretten aangetroffen van het merk Marlboro. Op de dozen stond het opschrift “koffiefilters”. In de huurvrachtauto werden 130 dozen met sigaretten van het merk Marlboro aangetroffen.
- Nadat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn aangehouden op de (adres) belt (persoon) naar [medeverdachte 1] om te zeggen dat hij uit de buurt moet blijven.
- Uit AH-72 en AH-112 blijkt dat de op de verpakkingen van de sigaretten aangetroffen accijnszegels vals zijn en dat de sigaretten niet geproduceerd zijn door fabrikant Philip Morris.
- Uit meerdere voorafgaande telefoongesprekken tussen verdachte [medeverdachte 2] en [verdachte] kan worden opgemaakt dat zij elkaar gaan treffen op 16 januari 2007.
- Verdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij met dingen bezig was die niet legaal waren (V03-02) en tegen de opsporingsambtenaren van de FIOD-ECD gezegd dat hij “natuurlijk wist dat het om sigaretten ging” (AH-86). Uit T03-54/606 blijkt dat verdachte [medeverdachte 2] in een telefoongesprek op 16 december 2006 in het Engels aangeeft dat hij als sinds twee maanden voor [verdachte]) sigaretten naar Limburg rijdt en daar goed geld voor krijgt. In T03-73/836 zegt verdachte [medeverdachte 2] tegen zijn broer dat hij morgen alweer een klus heeft.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien en tevens het bovenstaande in aanmerking nemend, staat naar het oordeel van de rechtbank niet alleen vast dat verdachte de bewezenverklaarde sigaretten opzettelijk voorhanden had, terwijl deze niet overeenkomstig de bepalingen inzake de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken, maar dat dit evenzeer geldt voor medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] nu er tussen verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] sprake was een nauwe en bewuste samenwerking en op geen enkele wijze is gebleken dat er accijns is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat, ook al bevonden de sigaretten zich niet direct onder verdachte, zij, gelet op de nauwe en bewuste samenwerking, zich wel in de machtsfeer van verdachte bevonden.
De rechtbank neemt bij de bewezenverklaring tevens in aanmerking dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] geen (aannemelijke) verklaring hebben gegeven met betrekking tot hun aanwezigheid op 16 januari 2007 bij hetgeen hiervoor is vermeld.
De rechtbank acht de tenlastegelegde aantallen sigaretten, te weten 1.040.000 en 960.000 niet wettig en overtuigend bewezen, aangezien onduidelijk is hoeveel sloffen sigaretten in een doos zaten en het aantal sigaretten niet is geteld, maar is geschat door verbalisanten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 63;
Wet op de accijns art. 5, 97.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
* Bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten;
* Gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft welbewust een zeer groot aantal onveraccijnste en nagemaakte sigaretten voorhanden gehad, terwijl van algemene bekendheid is dat die sigaretten grote gevaren kunnen opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan;
- bij het plegen van het strafbare feit vervulde verdachte een leidinggevende rol;
- door de handel in illegale sigaretten is er sprake van valse concurrentie met bonafide sigarettenproducenten;
- de Nederlandse Staat is benadeeld door het niet betalen van accijns;
- verdachte werd terzake van strafbare feiten soortgelijk aan het door hem gepleegde feit blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. feit 2:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 1:
Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.M. de Klerk, voorzitter,
mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. S. van Lokven, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. De Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 22 oktober 2007.
6
Parketnummer: 01/996037-06
[verdac[verdachte]