
Jurisprudentie
BB6078
Datum uitspraak2007-10-19
Datum gepubliceerd2007-10-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 072652
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2007-10-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 072652
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Sloopvergunning muziekcentrum Vredenburg. Bij mogelijke verstoring of beschadiging van rijksmonument is een monumentennvergunning vereist. Aanvraag om sloopvergunning had aangehouden of geweigerd moeten worden. Schorsing van sloopvergunning.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/2652
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 oktober 2007
inzake
Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht,
Stichting Stedenbouwkundig Herstel Stationsgebied Utrecht en de
Utrechtse Stichting Behoud Cultureel en Archeologisch Erfgoed,
gevestigd te Utrecht,
verzoekers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 31 augustus 2007, verzonden op 3 september 2007, waarbij aan het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Utrecht (hierna: vergunninghouder) een sloopvergunning is verleend voor het slopen van delen van het muziekcentrum op het perceel Vredenburgpassage 77 en het slopen van de Gildentraverse.
1.2 Het verzoek is op 12 oktober 2007 ter zitting behandeld, waar namens verzoekers is verschenen gemachtigde drs. C. van Oosten. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.T.J. Oosterwegel en R. Rodenburg, beiden werkzaam bij de gemeente Utrecht. Namens vergunninghouder is ing. M. Hogezand ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. J. Gundelach en mr. H. Witbreuk, advocaten te Enschede.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Ingevolge artikel 8.1.1., eerste lid, van de Bouwverordening gemeente Utrecht (hierna: de Bouwverordening) is, voor zover hier van belang, het verboden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
Ingevolge artikel 8.1.4, eerste lid, van de Bouwverordening, voor zover hier van belang, beslissen burgemeester en wethouders over een aanvraag om sloopvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge artikel 8.1.4, tweede lid, van de Bouwverordening, houden, voor zover hier van belang, burgemeester en wethouders, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de beslissing aan indien een vergunning krachtens artikel 11 van de Monumentenwet 1988 voor het slopen is vereist en omtrent die vergunning nog niet is beslist. De aanhouding eindigt zes weken na bedoelde beslissing.
Ingevolge artikel 8.1.6 van de Bouwverordening - voor zover hier van belang- moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
(…)
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 is het verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning:
a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
2.4 Verzoekers betwisten dat de sloop van het muziekcentrum niet zal leiden tot aantasting of wijziging van de monumentale en archeologische resten van het onder het muziekcentrum aanwezige Kasteel Vredenburg. Het onderzoek naar deze waarden is volgens verzoekers volstrekt onvoldoende en zij betwisten dat er geen monumentenvergunning vereist is. De sloop van de traverse brengt veel overlast met zich en aan de sloopvergunning moet in ieder geval de voorwaarde worden verbonden dat ’s nachts niet mag worden gesloopt. Voorts wordt aangevoerd dat de asbestinventarisatie onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen zodat verweerder dit onderzoek niet aan het besluit ten grondslag mocht leggen.
2.5 Ter zitting hebben verzoekers aangegeven hun bezwaar niet langer te handhaven dat de sloopvergunning voorbarig is omdat er geen enkel uitzicht is op een bouwvergunning voor het nieuwe muziekcentrum. Hetzelfde geldt voor het bezwaar dat de door de brandweer gegeven voorschriften onvoldoende concreet zijn.
2.6 De voorzieningenrechter ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of de aanvraag om sloopvergunning ingevolge artikel 8.1.4., tweede lid, respectievelijk artikel 8.1.6, aanhef en onder c, van de Bouwverordening, had moeten worden aangehouden dan wel had moeten worden geweigerd omdat een monumentenvergunning is vereist. De voorzieningenrechter stelt in dit verband vast dat zich onder en nabij het huidige muziekcentrum Vredenburg de restanten van de voormalige citadel Vredenburg bevinden. Van dit kasteel zijn restanten van de Vlaamse Toren en de Oostelijke geschutskelder in de bodem aanwezig. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de sloopwerkzaamheden geen betrekking hebben op de restanten van het kasteel Vredenburg. Voor de beantwoording van de vraag of het huidige muziekcentrum constructief aan deze restanten is verbonden en de sloopwerkzaamheden zullen leiden tot aantasting van deze restanten, heeft verweerder in totaal vier boringen op drie locaties laten verrichten onder begeleiding van een stadsarcheoloog. Op basis van deze boringen heeft verweerder vastgesteld dat tussen het te slopen muziekcentrum en het rijksmonument zand, bekistingmateriaal of losse specie aanwezig is. Hieruit heeft verweerder vervolgens geconcludeerd dat, indien de sloop vakkundig plaatsvindt onder archeologische begeleiding, het mogelijk is om het muziekcentrum te slopen zonder de monumentale waarden aan te tasten.
2.7 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerder niet worden gevolgd in zijn standpunt dat voor de sloop van het gedeelte van het muziekcentrum nabij de Vlaamse Toren en de Oostelijke geschutskelder geen monumentenvergunning is vereist. Uit artikel 11 van de Monumentenwet 1988 volgt dat het betreffende monument mag worden verstoord noch in enig opzicht mag worden gewijzigd. De monumentenvergunning dient er mede toe te beoordelen of een verstoring of wijziging van enigerlei aard aan een beschermd monument kan worden toegelaten, gelet op de mogelijke aantasting van de beschermde monumentale belangen ervan. Uit de aanwijzing tot monument en de daarbij behorende redengevende omschrijving blijkt dat de restanten van het kasteel Vredenburg als geheel als beschermd rijksmonument zijn aangewezen. Met betrekking tot verweerders standpunt dat er bij een zeer zorgvuldige wijze van slopen geen afbreuk aan het rijksmonument wordt gedaan, overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet uitsluit dat de sloopwerkzaamheden een mogelijke verstoring of beschadiging van het rijksmonument tot gevolg hebben of dat de restanten van het voormalige kasteel door een constructieve verbinding met het muziekcentrum op indirecte wijze worden beschadigd. Verweerder heeft dit ook erkend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onder die omstandigheden een monumentenvergunning vereist. De voorzieningenrechter ziet ondersteuning voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 november 2006 (www.rechtspraak.nl: LJN AZ3240). Verweerder had de aanvraag om sloopvergunning dienen aan te houden totdat op een aanvraag om monumentenvergunning was beslist of de sloopvergunning moeten weigeren.
2.8 Naar voorlopig oordeel zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de in opdracht van vergunninghouder uitgevoerde asbestinventarisaties onzorgvuldig zijn. De omstandigheid dat in het gebouw asbest aanwezig is, vormt op zich geen reden om de sloopvergunning te weigeren. De voorzieningenrechter heeft echter geconstateerd dat in de asbestinventarisaties is aangegeven dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden in de liftschachten en in de Eneco-ruimten in de onderverdieping. Die mededeling leidt op zichzelf niet reeds tot de conclusie dat de sloopvergunning verbonden voorschriften ontoereikend zijn voor het waarborgen van de veiligheid tijdens het slopen. Aan de sloopvergunning is de voorwaarde verbonden dat de vergunninghouder het asbest laat verwijderen door een asbestinventarisatiebedrijf overeenkomstig het asbestwerkplan ‘Muziekcentrum Vredenbrug Utrecht’ van 19 juli 2007. Na de verwijdering van het asbest dient een eindbeoordeling te worden uitgevoerd conform het Asbestverwijderingsbesluit 2005. De voorzieningenrechter beschikt echter niet over het asbestwerkplan. Aangezien in de asbestinventarisaties is aangegeven dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden in de liftschachten en in de Eneco-ruimten zal verweerder moeten nagaan of in het asbestwerkplan, of op andere wijze, is gewaarborgd dat bij de uitvoer van de verwijderingswerkzaamheden een nadere beoordeling van deze ruimten plaatsvindt conform de daarvoor geldende beoordelingsrichtlijnen.
2.9 Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 2.7 is overwogen, komt het verzoek om voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking en dient het besluit van 31 augustus 2007 te worden geschorst.
2.10 Voorts ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of de sloopvergunning in zijn geheel moet worden geschorst of dat, gelet op het belang van vergunninghouder bij voortgang van de werkzaamheden, de schorsing kan worden beperkt tot die onderdelen van het te slopen muziekcentrum die mogelijk in constructief opzicht aan de kasteelrestanten zijn verbonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het systeem van de Bouwverordening volgt dat de beslissing op de aanvraag wordt genomen op grond van de aanvraag zoals deze is ingediend. Bij het beslissen op deze aanvraag kan het bouwwerk vervolgens niet in delen worden gesplitst. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen andere mogelijkheid dan de gehele sloopvergunning te schorsen.
2.11 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het besluit van verweerder van 31 augustus 2007 tot vier weken weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar;
3.3 bepaalt dat de gemeente Utrecht het door verzoekers betaalde griffierecht ten bedrage van € 285- aan hen vergoedt;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- te betalen door de gemeente Utrecht.
Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2007.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr.drs. H. Maaijen mr. R.P. den Otter
Afschrift verzonden op: