
Jurisprudentie
BB6056
Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-10-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers203509 / HA ZA 03-2325
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers203509 / HA ZA 03-2325
Statusgepubliceerd
Indicatie
Uitvoerbaarheid bij voorraad.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 203509 / HA ZA 03-2325
Uitspraak: 26 september 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHANCE VASTGOED & ENTERTAINMENT B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. R.D. Rischen,
advocaat mr. R.D.A. van Boom te Utrecht,
- tegen -
1. gedaagde sub 1,
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat en procureur mr. R.H. de Vries,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.G.M. Roijers,
advocaat mr. J.M. de Heer te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Chance” respectievelijk “[gedaagde sub 1]” en “[gedaagde sub 2]”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 24 januari 2007 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- akte na tussenvonnis aan de zijde van [gedaagde sub 2];
- antwoordakte na tussenvonnis aan de zijde van Chance Vastgoed.
2 De verdere beoordeling
In conventie
2.1 In voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank onder 2.7 en 2.9 beslist dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] jegens Chance aansprakelijk zijn voor de door haar geleden schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming door [gedaagde sub 1] in zijn verplichtingen uit de huur- en pachtovereenkomst en door het onrechtmatig handelen van zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2]. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn krachtens artikel 6:102 BW hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade.
2.2 [Gedaagde sub 2] heeft in haar akte na tussenvonnis betoogd dat de rechtbank in voormeld tussenvonnis d.d. 24 januari 2007 ten onrechte heeft geoordeeld dat zij jegens Chance onrechtmatig zou hebben gehandeld. De rechtbank gaat niet in op hetgeen [gedaagde sub 2] dienaangaande heeft aangevoerd. Volgens vaste jurisprudentie kan uit een oogpunt van een goede procesorde niet meer worden teruggekomen op in een tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissingen; de aldus afgedane geschilpunten kunnen slechts in een volgende instantie opnieuw in debat worden gebracht.
2.3 De rechtbank heeft in voormeld tussenvonnis onder 2.10 beslist dat voor het vaststellen van de schade uitgegaan dient te worden van de door Chance aan [gedaagde sub 1] reeds betaalde bedragen verminderd met de daadwerkelijk verschenen huur- en pachttermijnen.
2.4 Wat betreft de reeds betaalde bedragen heeft de rechtbank onder 2.11 overwogen dat zij uit de overgelegde kwitanties afleidt dat Chance een bedrag van fl. 758.000,- aan [gedaagde sub 1] heeft betaald. Chance is vervolgens in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over haar stelling dat zij fl. 770.000,- aan [gedaagde sub 1] heeft betaald en voorts een kwitantie van een betaling van fl. 4.000,- op 4 december 2002 over te leggen. Chance heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt, zodat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat Chance een bedrag van fl. 758.000,- aan [gedaagde sub 1] heeft betaald.
2.5 Wat betreft de daadwerkelijk verschenen huur- en pachttermijnen heeft Chance onbetwist gesteld dat het om een periode van 172 weken gaat. Nu Chance ter zake wekelijks een bedrag ad fl. 2.000,- verschuldigd was, gaat het in totaal om een bedrag ad fl. 344.000,-.
2.6 Uit het voorgaande volgt dat de schade vastgesteld dient te worden op een bedrag ad fl. 414.000,- (fl. 758.000,- -/- fl. 344.000,-), zijnde € 187.865,-. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen als gevorderd, te weten vanaf de dag der dagvaarding, nu tegen deze ingangsdatum geen verweer is gevoerd.
2.7 De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
2.8 In haar akte na tussenvonnis heeft [gedaagde sub 2] verzocht onderhavig vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren dan wel hieraan de voorwaarde te verbinden dat zekerheid wordt gesteld. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat Chance een lege vennootschap is, die ook al vele jaren geen jaarrekeningen heeft gedeponeerd, zodat er een groot restitutierisico bestaat. Daarnaast heeft, aldus [gedaagde sub 2], executie voor haar zeer verregaande financiële implicaties, zodat haar belangen zwaarder wegen dan het belang van Chance bij onmiddellijke executie.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 233 Rv kan de rechtbank dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Bij de beantwoording van de vraag of van die bevoegdheid gebruik dient te worden gemaakt, spelen de wederzijdse belangen van partijen, bezien in het licht van de omstandigheden van het geval, een bepalende rol. Dat Chance het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft, is een gegeven. Het door [gedaagde sub 2] daartegenover gestelde restitutierisico is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. [Gedaagde sub 2] heeft haar stellingen hieromtrent niet met bescheiden onderbouwd, terwijl dit wel op haar weg had gelegen, nu zij onderhavige verzoeken pas in het allerlaatste stadium heeft gedaan. Het feit dat executie vergaande financiële consequenties voor [gedaagde sub 2] heeft, acht de rechtbank op zichzelf onvoldoende zwaarwegend. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat de belangen van Chance zwaarder dienen te wegen dat de belangen van [gedaagde sub 2], zodat onderhavig vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard zonder voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld.
2.9 [Gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, waarbij de aktewisseling na tussenvonnis slechts voor rekening van [gedaagde sub 2] dient te komen.
In reconventie
2.10 Uit hetgeen in voormeld tussenvonnis d.d. 24 januari 2007 onder 2.14 tot en met 2.18 is overwogen, volgt dat de reconventionele vorderingen voor afwijzing gereed liggen. [Gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de geheel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
3 De beslissing
De rechtbank,
in conventie
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Chance te betalen het bedrag van € 187.865,- (zegge: honderdzevenentachtig-duizend achthonderdvijfenzestig euro en nul eurocent, in guldens fl. 414.000,-), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf 26 augustus 2003 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten die tot aan de uitspraak van deze rechtbank d.d. 24 januari 2007 zijn gevallen, die van de beslagen daaronder begrepen, welke kosten aan de zijde van Chance worden bepaald op € 3.863,- aan vast recht, op € 814,33 aan overige verschotten en op € 6.394,50 aan salaris voor de procureur;
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de overige proceskosten, welke tot aan deze uitspraak aan de zijde van Chance worden bepaald op nihil aan verschotten en op € 710,50 aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vorderingen van [gedaagde sub 1] af;
wijst de vorderingen van [gedaagde sub 2] af;
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Chance bepaald op nihil aan verschotten en op € 452,- aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege.
Uitgesproken in het openbaar.
204