
Jurisprudentie
BB6053
Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-10-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers281143 / HA ZA 07-820
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers281143 / HA ZA 07-820
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vordering van schadevergoeding (materieel en immaterieel) inzake een overval met geweld. Gedaagde is toegelaten tot tegenbewijs tegen het in kracht van gewijsde gegane strafvonnis waarbij hij is veroordeeld als dader voor de onderhavige overval.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 281143 / HA ZA 07-820
Uitspraak: 26 september 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[opposant],
wonende te [woonplaats],
opposant,
procureur mr. P.H.C.M. van Swaaij,
advocaat mr. E.A.A. Charry te Amsterdam,
- tegen -
[geopposeerde],
wonende te [woonplaats],
geopposeerde,
procureur en advocaat mr. E.E. Nauta-Rijsdijk.
Partijen worden hierna aangeduid als "[opposant]" respectievelijk "[geopposeerde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- inleidende dagvaarding d.d. 11 december 2006, met producties;
- het door deze rechtbank op 31 januari 2007 onder zaak-/rolnummer: 274914 / HA ZA
06-3508 bij verstek gewezen vonnis;
- verzetdagvaarding d.d. 20 maart 2007;
- tussenvonnis d.d. 23 mei 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 19 juli 2007;
- de bij brieven van 5 juli 2007, respectievelijk 17 juli 2007 zijdens [geopposeerde] overgelegde producties;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door [geopposeerde] overgelegde factuur
d.d. 5 augustus 2003.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Op 26 januari 2005 is [geopposeerde] het slachtoffer geworden van een in vereniging gepleegde overval met geweld in een woning aan de [straat en huisnummer] te [gemeente].
2.2 Bij op tegenspraak gewezen vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank d.d. 15 juni 2005 is bewezen verklaard dat [opposant] de onderhavige overval heeft – mede – gepleegd en is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.3 De bewezenverklaring luidt – voor zover van belang – als volgt:
“De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze dat:
1.
hij op 26 januari 2005 te [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 15.070 euro en een mobiele telefoon en een (gouden) armband, toebehorende aan [geopposeerde], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [geopposeerde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestond uit het:
- die [geopposeerde] op het hoofd zetten van vuurwapens en
- die [geopposeerde] tonen van een mes en
- met kracht die [geopposeerde] op de grond gooien en
- vastbinden van de handen en voeten van die [geopposeerde] en
- met een mes dreigend maken van steekbewegingen in de richting van die [geopposeerde] en daarbij toevoegen van de woorden: “ik steek je dood”,
2.
hij op 26 januari 2005 te [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [geopposeerde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij verdachte en een of meer van zijn mededaders met dat opzet die [geopposeerde] gedurende enige tijd vastgebonden en belet een woning [straat en huisnummer] te verlaten.”
3 Het vonnis waartegen verzet
De rechtbank heeft bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [opposant] veroordeeld om aan [geopposeerde] te betalen een bedrag van € 25.400,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der voldoening, alsmede tot betaling van de proceskosten, te weten een bedrag van € 560,-- aan vastrecht, een bedrag van € 84,87 voor overige verschotten en een bedrag van € 579,-- aan salaris voor de procureur.
4 De grondslag van de oorspronkelijke vordering
Aan de vordering heeft [geopposeerde] de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
4.1 [opposant] heeft onrechtmatig jegens [geopposeerde] gehandeld door, in groepsverband, op 26 januari 2005 in een woning aan de [ straat en huisnummer] te [gemeente], hem te overvallen en te beroven van zijn vrijheid en hem te bedreigen met een pistool en een steekwapen. Bij deze overval is van [geopposeerde] gestolen een geldbedrag van € 15.000,--, een gouden armband en zijn mobiele telefoon.
4.2 [opposant] is gehouden de schade dientengevolge door [geopposeerde] geleden te vergoeden. Deze schade bestaat uit een bedrag van in totaal € 25.400,--, te weten: een bedrag van
€ 10.000,-- aan immateriële schade, conform de Smartengeldgids 2006 nr. 726 (€ 5.355,--), alsmede nr. 735 (€ 10.347,--), alsmede een bedrag van:
- € 15.000,-- zoals van hem ontvreemd;
- € 200,-- voor de gouden armband; en
- € 200,-- voor de mobiele telefoon.
4.3 [geopposeerde] vordert voorts de wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
5 Het verweer
De eis in oppositie strekt tot vernietiging van het bij verstek gewezen vonnis, met afwijzing alsnog van de vordering van [geopposeerde], alsmede met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [geopposeerde] in de kosten van het geding.
Daartoe heeft [opposant] - verkort weergegeven en voorzover van belang - het volgende aangevoerd:
5.1 [opposant] was niet betrokken bij de overval. Hij was die dag in Amsterdam.
5.2 Er is sprake van rechtsdwaling met betrekking tot het tegen [opposant] op 15 juni 2005 gewezen strafvonnis. Tegen dit vonnis is [opposant] niet in hoger beroep gegaan.
In de verzetdagvaarding is als reden daarvoor aangevoerd dat [opposant] niet goed op de hoogte was van het feit dat hij hoger beroep kon instellen. Ter comparitie is namens [opposant] aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn advocaat hoger beroep zou aantekenen, maar dat dat niet is gebeurd.
5.3 [geopposeerde] heeft [opposant] als dader aangewezen op grond van een door de politie aan hem getoonde foto van [opposant] die enige jaren oud was en waarop [opposant] kort haar had. Op het moment van de gestelde overval had [opposant] echter geen kort haar, maar betrekkelijk lang haar. Dit kan [opposant] bewijzen aan de hand van foto’s rondom die datum genomen.
6 De beoordeling
in oppositie
6.1 [opposant] heeft ter comparitie verklaard dat hij bij de uitspraak van het strafvonnis is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen dit vonnis. Dat hij niet in hoger beroep is gegaan en het strafvonnis daardoor onherroepelijk is geworden, komt voor zijn rekening.
6.2 Het tegen [opposant] op 15 juni 2005 gewezen strafvonnis levert, op grond van artikel 161 wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv), dwingend bewijs op dat [opposant] de bewezen verklaarde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 2.3. Tegen dwingend bewijs is, op grond van artikel 151, lid 2 Rv, tegenbewijs mogelijk. [opposant] heeft tegenbewijs aangeboden. De rechtbank zal [opposant] toelaten tot dit tegenbewijs.
6.3 Ingeval [opposant] slaagt in het tegenbewijs ligt de onderhavige vordering van [geopposeerde] voor afwijzing gereed. Alsdan is immers de feitelijke grondslag van de vordering niet vast komen te staan.
6.4 Ingeval [opposant] niet slaagt in het tegenbewijs, staat in deze procedure vast dat [opposant] de overval – mede – heeft gepleegd en aldus onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geopposeerde]. De stelling van [opposant] dat hij niet de enige, noch de hoofdverdachte, was, doet daar niet aan af. Op grond van artikel 6:102 Burgerlijk Wetboek is in geval van medeschuld ieder der schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade. [geopposeerde] kan alsdan [opposant] aanspreken tot vergoeding van de volledige door hem geleden schade. Daaraan staat niet in de weg dat [opposant] op zijn beurt een vorderingsrecht heeft op de medeschuldenaren. De rechtbank oordeelt voor dat geval thans als volgt:
6.5 De strafrechter heeft bij strafvonnis van 15 juni 2005 bewezen verklaard dat bij de overval van [geopposeerde] een geldbedrag van € 15.070,-- is ontvreemd, evenals een gouden armband en een mobiele telefoon. [opposant] heeft ten aanzien van het geldbedrag aangevoerd dat [geopposeerde] twee weken voor die datum nog slechts een bedrag van € 16.000,-- op zijn rekening had staan, zodat het niet aannemelijk is dat hij, na aftrek van kosten voor levensonderhoud en dergelijke, op het moment van de overval nog over een bedrag van € 15.000,-- beschikte. Dit verweer treft geen doel. [geopposeerde] heeft - onbetwist - aangevoerd dat hem vanwege een bedrijfsongeval in mei 2000, waarbij hij twee vingers is kwijtgeraakt, een bedrag van € 100.000,-- is uitgekeerd, welk bedrag hij deels op de bank heeft gezet en deels thuis bewaarde. De rechtbank acht het derhalve - voldoende - aannemelijk dat [geopposeerde] op de dag van de overval over een bedrag van € 15.000,-- in contanten beschikte. De gevorderde schade terzake van de armband en de mobiele telefoon heeft [opposant] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. De rechtbank zal alsdan de materiële schade toewijzen als gevorderd.
6.6.1 [geopposeerde] vordert voorts vergoeding van immateriële schade ten bedrage van
€ 10.000,-- op grond van de Smartengeldgids 2006 nr. 726 (€ 5.355,--), alsmede nr. 735
(€ 10.347,--). [geopposeerde] heeft daartoe gesteld dat de overval hem zwaar heeft getraumatiseerd, dat hij daardoor last heeft van angstklachten, nog niet alleen en in zijn eigen huis durft te slapen en dat hij ook nog niet alleen over straat durft te gaan. Hij gebruikt nog steeds kalmerende medicijnen en slaappillen. Hij is onder behandeling geweest bij het Riagg en staat nog steeds - één maal per maand - onder behandeling van zijn huisarts. [opposant] heeft daartegen aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade onevenredig hoog is en stelt dat volgens de geldende normen maximaal een bedrag van € 500,-- kan worden vergoed. Namens [opposant] is het causaal verband tussen de door [geopposeerde] gestelde angstklachten en de overval betwist. Mr. Charry heeft er in dat verband op gewezen dat [geopposeerde] blijkens de brief van [X] d.d. 16 juli 2007 al jaren vóór de overval last had van angstklachten. Nu niet is weersproken dat – zoals in de brief staat – de bestaande angstklachten bij [geopposeerde] sterk zijn toegenomen na de beroving, treft dit verweer geen doel. De rechtbank acht op grond van deze brief voldoende aannemelijk dat [geopposeerde] als gevolg van de overval psychische schade heeft opgelopen en aldus in zijn persoon is aangetast. Het verweer van [opposant] dat nu uit het proces-verbaal blijkt dat ene Pakhe - en dus niet [opposant] - de steekbewegingen met het mes richting [geopposeerde] heeft gemaakt, treft geen doel. Zoals reeds in 6.4 overwogen, is in geval van medeschuld, ieder der schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk voor het gebeurde.
6.6.2 Het door [geopposeerde] gevorderde bedrag van € 10.000,-- is gebaseerd op toegewezen bedragen in een tweetal uitspraken, zoals vermeld in de Smartengeldgids 2006, nr. 726, respectievelijk nr. 735. Bij het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is geweest van een overval in groepsverband, in een huis, waarbij vuurwapens op het hoofd van [geopposeerde] zijn gezet, een mes is getoond en [geopposeerde] is vastgebonden en beroofd. Aldus zijn de lichamenlijke en geestelijke integriteit van [geopposeerde] op grove wijze geschonden, hetgeen psychische schade bij [geopposeerde] heeft veroorzaakt. Gelet op die omstandigheden stelt de rechtbank de schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 6.000,--.
6.7 Resumerend dient, indien komt vast te staan dat [opposant] de overval – mede – heeft gepleegd, [opposant] aan [geopposeerde] te vergoeden in totaal een bedrag van € 21.400,-- te weten een bedrag van € 15.000,-- voor gestolen contanten, een bedrag van € 400,-- voor de armband en de telefoon een bedrag van € 6.000,-- voor immateriële schade.
6.8 De wettelijke rente over € 21.400,-- zal alsdan verschuldigd zijn vanaf de dag der inleidende dagvaarding, te weten 11 december 2006.
7. De beslissing
De rechtbank,
in oppositie,
alvorens verder te beslissen,
draagt [opposant] op het tegenbewijs van de stelling dat hij de onder 2.3 onder “1” en “2” genoemde feiten heeft begaan;
bepaalt dat indien [opposant] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. T.F. Hesselink;
bepaalt dat de procureur van [opposant] binnen twee weken na vonnisdatum opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden december 2007, januari en februari 2008 en dat de procureur van [geopposeerde] binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van deze opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd;
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld en dat daartoe het eindvonnis niet behoeft te worden afgewacht.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink.
Uitgesproken in het openbaar.
585/777