Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6025

Datum uitspraak2007-10-04
Datum gepubliceerd2007-10-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers212326 \ CV EXPL 07-214
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Arbeidsrecht. Studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst voldoet niet aan de door de Hoge Raad (HR 10 juni 1983, NJ 1983,796) gestelde eisen.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Heerenveen zaak-/rolnummer: 212326 CV EXPL 07-214 vonnis van de kantonrechter d.d. 4 oktober 2007 inzake De besloten vennootschap Vredenburg Steenwijk B.V., hierna te noemen: Vredenburg, gevestigd te Steenwijk, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, gemachtigde: A.F.I. B.V., tegen [x], hierna te noemen: [x], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie, gemachtigde: mr. G.N. Paanakker, advocaat te Groningen. Procesverloop 1.1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft Vredenburg gevorderd om [x] te veroordelen tot betaling van € 6.359,57 met rente en kosten. 1.2. [x] heeft bij antwoord de vordering betwist en op de daarbij vermelde gronden in reconventie gevorderd Vredenburg te veroordelen tot betaling van € 1.404,64 bruto, vermeerderd met wettelijke verhoging, rente en incassokosten, kosten rechtens. 1.3. Na repliek in conventie tevens antwoord in reconventie en dupliek in conventie tevens repliek in reconventie, en een brief d.d. 5 september 2007 waaruit blijkt dat Vredenburg persisteert, is vonnis bepaald op de stukken van het geding, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. 1.4. Door Vredenburg en [x] zijn producties in het geding gebracht. Motivering in conventie en in reconventie De feiten 2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast. 2.1. [x], geboren op 2 september 1971, is met ingang van 27 oktober 2003 op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden van Vredenburg, in de functie van tekenaar/calculator. De arbeidsovereenkomst kent als einddatum 31 december 2004. 2.2. Vredenburg en [x] hebben op 19 maart 2004 een schriftelijke studieovereenkomst gesloten, die -voor zover ten deze van belang- luidt als volgt: 'De medewerker komt voor het volgen van de cursus: 0744 Installeren van brandmeldinstallaties cursusdagen: 31 maart, 7 en 14 april 2004 OTIB, vestiging Zwolle, PTH-gebouw Hogeschool Windesheim in aanmerking voor de volgende studiefaciliteiten: Vredenburg Steenwijk B.V. neemt voor haar rekening: a. vergoeding van de lesgelden b. vergoeding van de tentamen- en examengelden c. vergoeding van kosten die verband houden met de opleiding, zoals boeken, reiskosten e.d. Voor de reiskosten is via het OFE een treinkaartje aan te vragen voor de bovenstaande cursusdagen. d. doorbetaling van bovenstaande scholingsdagen. Voorwaarden: (…) Indien de medewerker binnen drie jaar na het behalen van het diploma ontslag neemt bij Vredenburg Steenwijk B.V. moeten de studiekosten die gemaakt zijn na rato worden terugbetaald. Dit wil zeggen dat bij ontslagname binnen één jaar na het afronden van de cursus 100% van de vergoede kosten moet worden terugbetaald en dat bij ontslagname binnen twee jaar na het afronden van de cursus 70% en bij ontslagname binnen drie jaar 35% van de vergoede kosten moet worden terugbetaald.' 2.3. Partijen hebben op 17 december 2004 een nieuwe schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2006. Artikel g van deze arbeidsovereenkomst luidt als volgt: 'Bij voortijdig beëindigen door de werknemer van deze overeenkomst, worden de door ons gemaakte onkosten betreffende scholing met de werknemer verrekend.' 2.4. Na de hierboven bedoelde cursus Installeren van brandmeldinstallaties heeft [x] nog een aantal cursussen gevolgd, zoals in oktober 2004 de cursus Nexans Producttraining. Verder heeft [x] in oktober, november en december 2005 deelgenomen aan de opleiding Projecteringsdeskundige, welke opleiding met een examen op 15 december 2005 is afgerond. 2.5. Op of omstreeks 1 december 2005 heeft Vredenburg aan [x] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangeboden voor de periode vanaf 1 januari 2006. Artikel h van deze overeenkomst luidt als volgt: 'Werknemer is gehouden zijn vakbekwaamheid in stand te houden al dan niet in eigen tijd. De kosten van het volgen van een opleiding komen, voor zover werkgever hiermee van te voren schriftelijk heeft ingestemd, voor rekening van werkgever. Werkgever kan de door hem betaalde studiekosten van werknemer terugvorderen indien werknemer binnen 3 jaar na het beëindigen van de opleiding het dienstverband verbreekt dan wel aanleiding geeft voor een ontslag op staande voet (wegens dringende redenen) of een ontbinding van het dienstverband door de kantonrechter (wegens gewichtige redenen). Verrekening naar rato binnen het 1e jaar 100%, 2de jaar 70% en 3e jaar 35%.' [x] is niet akkoord gegaan met de hem aangeboden arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Wel heeft hij na het verstrijken van de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn werkzaamheden voor Vredenburg voortgezet. Bij brief van 9 februari 2006 heeft [x] de arbeidsverhouding tussen partijen per 1 april 2006 opgezegd. Vervolgens is [x] in dienst getreden bij het bedrijf ITBB. 2.6. Bij het einde van het dienstverband had [x] nog recht op een bedrag van € 1.404,64 bruto betreffende nog niet betaald(e) vakantiegeld en vakantiedagen. Dit bedrag is door Vredenburg niet uitbetaald, doch verrekend met een door haar van [x] geclaimd bedrag terzake van terugbetaling van studiekosten. In verband met dat laatste heeft Vredenburg [x] bij factuur van 14 maart 2006 een bedrag van € 7.466,87 inclusief 19% BTW in rekening gebracht. Deze factuur bestaat uit de volgende posten: - Nat. Centrum Brandpreventie, mei 2004 (70%) € 109,12 (incl. 19% BTW) - Data cursus nov. 2004, treinkaartje Utrecht (70%) € 66,15 - Nexans Cabling Solution, nov. 2004 (70%) € 749,70 (incl. 19% BTW) - 60 ½ scholingsuren 2004 a € 22,10 (70%) € 935,94 (incl. 40% werkgeverslasten) - Kenteq cursus proj.desk.brandmeldinstallaties € 2.915,50 (incl. 40% werkgeverslasten) - Examenaanvraag CertoPlan € 349,86 (incl. 19% BTW) - 96 scholingsuren 2005 a € 22,10 € 2121,60 (incl. 40% werkgeverslasten) - 1221 km x € 0,18 (5x Amersfoort) € 219,00 [x] heeft de factuur van Vredenburg ondanks herhaalde aanmaning niet betaald. Nadat zij de factuur had verminderd met de BTW, heeft Vredenburg aanspraak gemaakt op een bedrag van € 6.808,38. Met dit bedrag heeft zij vervolgens de vordering van [x] uit hoofde van achterstallig vakantiegeld/vakantiedagen ad € 1.404,64 verrekend, zodat uit hoofde van studiekosten nog resteert een vordering van € 5.403,74. 2.7. ITBB, de huidige werkgever van [x], heeft getracht een regeling met Vredenburg te treffen omtrent de studiekosten van [x], doch er is geen overeenstemming terzake bereikt. voorts in conventie Het standpunt van Vredenburg 3. Vredenburg legt aan haar vordering tot terugbetaling van studiekosten primair ten grondslag dat door in de arbeidsovereenkomst van 17 december 2004 onder artikel g melding te maken van het verrekenen van studiekosten hiermee verwezen wordt naar de studieovereenkomst van 19 maart 2004. Door het opnemen van artikel g in de arbeidsovereenkomst van 17 december 2004 heeft de studieovereenkomst van 19 maart 2004 gelding gekregen voor alle cursussen die door Vredenburg ten behoeve van [x] zijn betaald. Partijen hebben ook altijd de bedoeling gehad dat deze studieovereenkomst alle door [x] gevolgde cursussen zou omvatten, en dit is door Vredenburg ook in diverse gesprekken aan [x] kenbaar gemaakt. Vredenburg is van mening dat de studieovereenkomst van 19 maart 2004 voldoet aan de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven voor het aannemen van een terugbetalingsverplichting voor een werknemer uit hoofde van een studieovereenkomst met zijn (voormalige) werkgever. Subsidiair baseert Vredenburg haar vordering op artikel h van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 1 december 2005. Daartoe voert Vredenburg aan dat hoewel [x] deze arbeidsovereenkomst uiteindelijk niet heeft ondertekend, hij steeds de indruk bij Vredenburg gewekt dat hij met deze arbeidsovereenkomst akkoord zou gaan. Naast terugbetaling van de studiekosten vordert Vredenburg tevens betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het standpunt van [x] 4. [x] betwist dat hij gehouden is tot terugbetaling van de door Vredenburg gevorderde studiekosten, behoudens voor zover het gaat om (70% van) de kosten van de cursus Installeren van Brandmeldinstallaties. [x] stelt daartoe dat het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst van 17 december 2004 niet voldoet aan de door de Hoge Raad terzake gestelde criteria, nu daarin geen 'glijdende schaal' is opgenomen inzake de vermindering van de terugbetalingsverplichting naarmate de arbeidsovereenkomst na afloop van de studie langer heeft geduurd en er evenmin een bepaling is opgenomen omtrent de periode gedurende welke de werknemer bij de werkgever in dienst moet blijven na voltooiing van de opleiding. Ook zijn de omvang en de inhoud van de bijscholing aan het oordeel van de werkgever overgelaten. Het is de werknemer derhalve volstrekt onduidelijk wat de (financiële) gevolgen van de terugbetalingsregeling zijn. [x] betwist de stelling van Vredenburg dat alle studiekosten onder de studieovereenkomst van 19 maart 2004 kunnen worden geschaard. Deze studieovereenkomst ziet namelijk op een specifieke cursus met de daaraan verbonden kosten. Andere studiekosten kunnen hieronder niet worden begrepen. [x] betwist voorts dat in de arbeidsovereenkomst van 17 december 2004 wordt verwezen naar de eerdere studieovereenkomst van 19 maart 2004. Het is ook nooit de bedoeling geweest om het daarin opgenomen studiekostenbeding te laten gelden voor alle door [x] gevolgde studies. Dit is door Vredenburg ook nimmer aan hem kenbaar gemaakt. Ten slotte betwist [x] dat hij bij Vredenburg de indruk zou hebben gewekt dat hij de hem aangeboden arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wilde ondertekenen. [x] was teleurgesteld in het feit dat hem bij Vredenburg geen loopbaanperspectief werd geboden en heeft om die reden de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet willen ondertekenen. De beoordeling van het geschil 5.1. De kantonrechter stelt voorop dat de vordering van Vredenburg dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1983 (NJ 1983, 796). In dit arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat het arbeidsrecht zich niet zonder meer verzet tegen een beding waarin is vastgelegd dat een werknemer bij het einde van zijn dienstverband gehouden is tot terugbetaling van studiekosten, mits het gaat om een (schriftelijk vastgelegde) regeling die: a. de tijdspanne vaststelt gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben van de door de werknemer tijdens diens studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden; b. bepaalt dat de werknemer, indien de dienstbetrekking tijdens of na afloop van de studieperiode eindigt, het loon over die periode aan de werkgever zou moeten terugbetalen; en c. deze terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de onder a. bedoelde tijdspanne. Bovendien, aldus de Hoge Raad, moeten de consequenties van de terugbetalingsverplichting vooraf duidelijk zijn voor de werknemer. 5.2. Vast staat dat [x] de hem door Vredenburg aangeboden arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf 1 januari 2006 niet heeft geaccepteerd. Dit betekent dat deze arbeidsovereenkomst tussen partijen niet van kracht is geworden. Partijen kunnen zich dan ook niet beroepen op de wederzijdse rechten en verplichtingen die in deze arbeidsovereenkomst zijn opgenomen. Vredenburg kan om die reden jegens [x] geen beroep doen op artikel h van die arbeidsovereenkomst waarin een regeling voor de terugbetaling van studiekosten is opgenomen. Hieraan doet niet af dat [x] bij Vredenburg de indruk zou hebben gewekt -hetgeen hij zelf overigens gemotiveerd heeft betwist- dat hij akkoord zou gaan met de aangeboden arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Bepalend is dat [x] uiteindelijk niet akkoord is gegaan met de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daar komt nog bij dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ziet op de periode vanaf 1 januari 2006, terwijl de in het onderhavige geval gevorderde studiekosten voordien reeds zijn gemaakt. Voor zover de vordering van Vredenburg tot terugbetaling van studiekosten gebaseerd is op de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd strandt zij derhalve. 5.3. Nu er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf 1 januari 2006, maar [x] zijn werkzaamheden voor Vredenburg vanaf deze datum wel zonder tegenspraak heeft voortgezet, is de arbeidsverhouding tussen partijen ingevolge artikel 7:668 lid 1 BW vanaf 1 januari 2006 voorgezet op de voorwaarden zoals opgenomen in de voordien geldende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd d.d. 17 december 2004, waaronder het studiekostenbeding uit artikel g. Dit beding voldoet naar het oordeel van de kantonrechter echter niet aan de hiervoor onder overweging 5.1. weergegeven criteria van de Hoge Raad voor het aannemen van een verplichting tot terugbetaling van studiekosten, nu: (i) hierin geen tijdspanne is opgenomen gedurende welke Vredenburg geacht wordt baat te hebben van de door [x] tijdens diens studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden; (ii) het beding geen vermindering van de terugbetalingsverplichting kent naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de hiervoor bedoelde tijdspanne, zodat (iii) de consequenties van de terugbetalingsverplichting vooraf voor [x] niet duidelijk waren. 5.4. De kantonrechter verwerpt het betoog van Vredenburg dat in de hiervoor bedoelde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt verwezen naar de studieovereenkomst van partijen van 19 maart 2004. Elke verwijzing terzake in de arbeidsovereenkomst ontbreekt, terwijl de studieovereenkomst van partijen bovendien aldus dient te worden uitgelegd dat deze slechts ziet op de daarin weergegeven cursus Installeren van Brandmeldinstallaties met de daaraan verbonden kosten. In de studieovereenkomst valt geen steun te vinden voor de stelling van Vredenburg dat deze een bredere reikwijdte zou hebben dan de daarin bedoelde cursus. Voor zover Vredenburg nog heeft gesteld dat partijen altijd de bedoeling hebben gehad dat de studieovereenkomst van 19 maart 2004 ook zou gelden voor alle andere door [x] gevolgde cursussen, overweegt de kantonrechter dat Vredenburg daartoe onvoldoende heeft gesteld. Datzelfde geldt voor de stelling van Vredenburg dat zij [x] zulks bij herhaling kenbaar zou hebben gemaakt, nu deze stelling door [x] gemotiveerd is betwist en door Vredenburg niet nader is onderbouwd. Bovendien is niet voldaan aan het vereiste van schriftelijke vastlegging van een dergelijke terugbetalingsafpraak. 5.5. De conclusie is dan ook dat Vredenburg jegens [x] geen beroep kan doen op het in de arbeidsovereenkomst van 17 december 2004 opgenomen studiekostenbeding en dat de studieovereenkomst van 19 maart 2004 slechts ziet op de daarin bedoelde cursus. Dit alles brengt met zich dat de vordering van Vredenburg grotendeels moet worden afgewezen, en slechts toewijsbaar is voor wat betreft 70% van de kosten van de cursus Installeren van Brandmeldinstallaties, ten bedrage van € 109,12. Op dit bedrag dient, gelijk Vredenburg bij de vermindering van haar vordering heeft gedaan, nog 19% BTW in mindering te worden gebracht, zodat resteert een bedrag van € 91,70, vermeerderd met een bedrag van € 37,00 terzake -de niet weersproken en naar rato gematigde- incassokosten. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 13 april 2006, overeenkomstig de door Vredenburg bij dagvaarding overgelegde renteberekening. 5.6. Gelet op de uitkomst van het geding zal de kantonrechter de proceskosten op de hierna te melden wijze compenseren. voorts in reconventie 6.1. [x] vordert betaling van een bedrag van € 1.404,64 bruto betreffende nog niet uitbetaald(e) vakantiegeld en vakantiedagen, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. 6.2. Vredenburg erkent de vordering van [x], maar stelt dat zij dit bedrag verrekend heeft met haar eigen vordering op [x] terzake terug te betalen studiekosten, zodat aan [x] geen vordering meer toekomt. 6.3. De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen volgt dat, behoudens genoemd bedrag van € 91,70, aan Vredenburg geen vordering op [x] meer toekomt. De verrekening heeft dan ook slechts ten belope van dit bedrag doel getroffen. Om proces-economische redenen zal de kantonrechter de verrekening evenwel buiten beschouwing laten en in conventie en reconventie aan partijen toewijzen wat hen afzonderlijk nog toekomt. Gelet hierop zal de vordering van [x] in hoofdsom integraal worden toegewezen, vermeerderd met de niet weersproken vorderingen terzake wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. 6.4. Vredenburg zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Het gevorderde nasalaris van de procureur zal als ongegrond worden afgewezen, omdat bij de sector kanton van de rechtbank niet bij procureur wordt geprocedeerd. Voor zover [x] heeft bedoeld aanspraak te maken op nasalaris van de gemachtigde, is zijn vordering evenmin toewijsbaar, nu de wet daarvoor in artikel 237 lid 4 Rv een aparte procedure kent. Beslissing De kantonrechter: in conventie veroordeelt [x] tot betaling aan Vredenburg van een bedrag van € 128,70, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 91,70 vanaf 13 april 2006 tot aan de dag der algehele voldoening; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt; wijst het meer of anders gevorderde af; in reconventie veroordeelt Vredenburg tot betaling aan [x] van een bedrag van € 1.404,64 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW, alsmede de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 30 januari 2007, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening; veroordeelt Vredenburg tot betaling aan [x] van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 357,00; veroordeelt Vredenburg in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [x] begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af. Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2007 in tegenwoordigheid van de griffier. c 119