
Jurisprudentie
BB5994
Datum uitspraak2007-10-18
Datum gepubliceerd2007-10-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/500632-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/500632-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Een 35-jarige man is veroordeeld wegens twee maal poging tot doodslag tot een gevangenisstraf van 3 jaar en TBS met voorwaarden. Vrijspraak van poging tot moord omdat de rechtbank voorbedachten rade niet bewezen acht, ook gelet op hetgeen daarover door de psycholoog wordt overwogen. Desondanks legt de rechtbank wel de geëiste straf op, met name gelet op de ernst van de feiten.
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500632-06
Zittingsdatum : 5 oktober 2007
Uitspraak : 18 oktober 2007
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1971,
wonende te [adres en woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie De Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2006 te Zwijndrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal met (een) mes(sen) in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2006 te Zwijndrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] met een mes in de (rechter)zij, althans in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder 1. en het onder 2. impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest. Voorts rekwireert zij tot oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden.
3.2 De verdediging
De rechtbank vat het namens de verdachte gevoerde verweer op als een bewijsverweer en een beroep op psychische overmacht.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
De hierna te noemen benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van de hierna nader te noemen bedragen, ter zake van schadevergoeding:
[slachtoffer 1] (feit 1) EUR 8762,33;
[slachtoffer 2] (feit 2) EUR 2005,00;
[benadeelde] (feit 1 en 2) EUR 18.031,47.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over de vordering van benadeelde partij [benadeelde].
Namens de verdachte is de aansprakelijkheid voor, en de hoogte van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De vrijspraak
De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte heeft gepoogd de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] na kalm beraad en rustig overleg van het leven te beroven. De poging tot moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] acht de rechtbank derhalve niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten was verdachte sterk agressief geladen. In die gemoedstoestand heeft hij thuis twee messen opgehaald voordat hij zich begaf naar de autogarage in Zwijndrecht. Verdachte verklaart daarover bij de rechter-commissaris op 30 november 2006: “Ik had de messen meegenomen omdat ik het idee had dat als ik verhaal zou gaan halen en de mensen het niet met me eens zouden zijn, ik zou gaan klappen. Ik verwachtte dan dat zij mij in bedwang zouden willen gaan houden en dat wilde ik niet laten gebeuren, ik was laaiend. Ik was bereid met iedereen te gaan vechten, maar ik wilde niet verliezen als zij met een groep tegen mij zouden zijn. Daarom nam ik de messen mee.”
Deskundige H.S.M. Weber, psycholoog, vermeldt in zijn rapport van 6 april 2007 dat de ego- en copingmechanismen van verdachte om zijn agressieve lading te kanaliseren tekort schoten, wat een verslechtering van de oordeels- en kritiekfunctie tot gevolg had. Het meenemen van de messen dient in het licht van dat laatste te worden gezien. In het garagebedrijf werd verdachte vanuit zijn beleving gekrenkt en ontstak hij in een narcistische woede van waaruit geen weg terug meer was.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet na kalm beraad en rustig overleg, maar onder invloed van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, zodat hij zal worden vrijgesproken van de onder 1. en 2. impliciet primair ten laste gelegde voorbedachten rade.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 27 oktober 2006 te Zwijndrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 27 oktober 2006 te Zwijndrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een mes in de rechterzij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.4 Nadere overweging
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld vrijspraak te bepleiten in verband met de afwezigheid van opzet bij verdachte wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, overweegt de rechtbank het volgende.
In het licht van het arrest van de Hoge Raad van 24 november 1998, NJ 1999, 156 is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat iemand aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt op zichzelf niet eraan in de weg behoeft te staan dat hij opzettelijk een ander van het leven berooft. Dit zou alleen dan anders kunnen zijn ingeval zou blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking bij de dader, dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Daarvan is de rechtbank in dit geval niet gebleken. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. en 2. telkens:
POGING TOT DOODSLAG.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het verweer
De rechtbank heeft het namens de verdachte gevoerde verweer opgevat als een beroep op psychische overmacht.
6.2 Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het verweer
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat er bij verdachte sprake was van een zodanige psychische drang dat van hem in redelijkheid niet gevergd kon worden anders te handelen dan hij heeft gedaan. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op psychische overmacht.
6.3 De rapporten van de deskundigen
Op verzoek van de rechtbank zijn door drs. H.S.M. Weber, justitieel forensisch psycholoog, en door J.M.J.F. Offermans, psychiater, op 6 april 2007 rapporten uitgebracht over de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Uit deze rapportages komt onder meer naar voren dat gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO met vermijdende, afhankelijke en narcistische trekken. Bij verdachte bestaat meer dan bij de gemiddelde ander het gevaar van agressief uitleven vanwege de duidelijk tekortschietende affectregulatie c.q. de sterke neiging tot affectisolatie. Waar het gaat om de toerekeningsvatbaarheid wordt gekomen tot de inschatting van een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid.
6.4 Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van voornoemde deskundigen op grond van de onderbouwing van hun rapportages. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, is komen vast te staan dat de ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 27 oktober 2006 reed verdachte in zijn auto en merkte naar eigen zeggen dat de uitlaat lek was. Verdachte voelde zich naar eigen zeggen ‘belazerd’ omdat het garagebedrijf de auto niet naar tevredenheid van verdachte had gemaakt. Later die dag reed verdachte naar huis om de reparatiebon te zoeken. Tevens pakte hij twee messen en nam deze mee. Vervolgens reed hij – woedend – naar de garage in Zwijndrecht waar de auto was gerepareerd. Daar aangekomen heeft hij geprobeerd verhaal te halen bij het latere slachtoffer [slachtoffer 1], wat niet het door de verdachte gewenste resultaat had. Daarop sloeg hij het slachtoffer tegen de grond en heeft hij hem een aantal keren met een mes gestoken. Vervolgens heeft verdachte een collega van het slachtoffer achtervolgd, die heeft geprobeerd het slachtoffer te helpen. De collega is daarbij gestruikeld en verdachte heeft deze collega daarop één keer in zijn zij gestoken.
Het behoeft weinig betoog dat verdachte door zijn buitensporig agressieve handelen op uiterst grove en levensbedreigende wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers. Het staat buiten twijfel dat het handelen van verdachte voor de slachtoffers buitengewoon beangstigend moet zijn geweest, zeker omdat de steekpartij zich heeft voorgedaan op de werkplek van de slachtoffers. Op die plek zouden zij vrij en zonder angst moeten kunnen werken. Uit het ter terechtzitting verhandelde blijkt dat beide slachtoffers – bijna één jaar na dato – nog altijd lichamelijke en psychische gevolgen ondervinden van hetgeen op 27 oktober 2006 is voorgevallen. Dergelijke geweldsdelicten dragen bovendien bij aan de in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 31 oktober 2006, waaruit is gebleken dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze in het bijzonder uit de rapportages van de psycholoog, de psychiater en de Stichting Reclassering Nederland, regio Rotterdam-Dordrecht.
Bij het bepalen van de sancties alsmede de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met de hiervoor onder 6.4 vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten. Tevens betrekt de rechtbank bij de beoordeling en beantwoording van deze vragen de rapporten van de beide deskundigen.
Het rapport van psycholoog Weber d.d. 6 april 2007 vermeldt daaromtrent onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende.
Zolang verdachte beperkt is in zijn wijze van coping dat hij moet drijven op de kurk van vermijding en splitsing, blijft hij in situaties van oplopende druk, krenking, verlating en (be)dreiging een uiterst kwetsbare man. Bij verdachte bestaat meer dan bij de gemiddelde ander het gevaar van agressief uitleven, en wel vanwege de duidelijk tekortschietende affectregulatie, c.q. de sterke neiging tot affectisolatie.
Verdachte behoeft behandeling voor zijn ernstige persoonlijkheidsproblematiek en gezien de aard van de stoornis kan dit alleen in een klinisch kader plaats vinden. Gezien de ernst van het tenlastegelegde en het risico van een recidief in een vergelijkbare sfeer, wordt geadviseerd tot de maatregel van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarbij deze laatste zal moeten bestaan uit een klinische behandeling, bijvoorbeeld in de F.P.K. te Assen.
Het rapport van psychiater Offermans d.d. 6 april 2007 vermeldt daaromtrent onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende.
Verdachte heeft de ongeoorloofdheid van het tenlastegelegde weliswaar kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid – overeenkomstig een dergelijk besef – te bepalen.
Verdachte mist het vermogen agressie te kanaliseren, controleren of te reguleren.
De rapporteur acht terbeschikkingstelling met voorwaarden aangewezen, omdat verdachte voldoende gemotiveerd is voor behandeling en veel schuld- en schaamtegevoelens heeft naar aanleiding van het tenlastegelegde. Een klinische behandeling wordt noodzakelijk geacht.
Rapporteur heeft een duidelijke voorkeur voor opname in een kliniek met forensisch-psychiatrische expertise, zoals de F.P.K. te Assen.
Gelet op het vorenstaande alsmede het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd nu
- bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond;
- de door verdachte begane strafbare feiten misdrijven betreffen, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld,
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden slechts dan de nodige waarborgen omvat, als die voorwaarden mede inhouden klinische behandeling van verdachte in een kliniek met forensisch-psychiatrische expertise. Nu deze voorwaarden ook van essentieel belang worden geacht door de deskundigen Weber en Offermans, acht de rechtbank voldoende argumenten aanwezig het advies van de beide deskundigen te volgen en de terbeschikkingstelling onder de in het dictum vermelde voorwaarden aan verdachte op te leggen. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op deze plaats op dat verwijtbare niet-nakoming door de veroordeelde van één of meer van de op te leggen voorwaarden, tot omzetting in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan leiden.
Alhoewel de rechtbank verdachte vrijspreekt van het tweemaal plegen van een poging moord en bewezen acht dat hij tweemaal een poging doodslag heeft gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van deze feiten, een straf gelijk aan die door de officier van justitie geëist, in het onderhavige geval passend en geboden is. De rechtbank legt daarmee een hogere straf op dan door de officier van justitie is geëist.
7.2 De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn ontvankelijk in hun vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partijen rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de bewezen verklaarde strafbare feiten toegebrachte schade.
De rechtbank zal de niet betwiste vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1) integraal toewijzen tot een bedrag van EUR 8762,33, bestaande uit EUR 7500,00 aan immateriële schade en EUR 1262,33 aan materiële schade. De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.
De rechtbank zal de niet betwiste vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2) integraal toewijzen tot een bedrag van EUR 2005,00, bestaande uit EUR 1750,00 aan immateriële schade en EUR 255,00 aan materiële schade. De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Naast toewijzing van deze civiele vorderingen zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren omdat de vordering niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, met een verwijzing in de kosten.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 36f, 38, 38a, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van DRIE (3) JAREN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
GELAST DAT DE VERDACHTE TER BESCHIKKING WORDT GESTELD;
STELT DAARBIJ ALS VOORWAARDEN BETREFFENDE HET GEDRAG VAN DE TER BESCHIKKING GESTELDE:
- Dat deze zich houdt aan de aanwijzingen en voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn aangegeven;
- Dat deze niet recidiveert of een strafbaar feit pleegt;
- Dat deze zich onder behandeling stelt van de forensisch psychiatrische kliniek te Assen, en zich houdt aan aanwijzingen van deze instelling, zolang de reclassering en deze instelling dit noodzakelijk achten;
- Dat deze zich – indien noodzakelijk – na klinische behandeling houdt aan aanwijzingen van ambulante hulpverleningsinstellingen;
- Dat deze gaat werken of anderszins een nuttige dagbesteding oppakt na klinische behandeling.
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], [adres en woonplaats], een bedrag van EUR 8762,33 (achtduizend zevenhonderd tweeënzestig euro en drieëndertig cent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 8762,33 (achtduizend zevenhonderd tweeënzestig euro en drieëndertig cent) ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd;
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 73 dagen;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [slachtoffer 2], [adres en woonplaats], een bedrag van EUR 2005,00 (tweeduizend vijf euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 2005,00 (tweeduizend vijf euro), ten behoeve van [slachtoffer 2] voornoemd;
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde], [adres en woonplaats], niet ontvankelijk is in de vordering, met veroordeling tevens van de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken - daaronder begrepen de eventuele incassokosten - tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt,voorzitter,
mr. M.M. Moolenburgh - Pelser en mr. R.J. Baumgardt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. van Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2007.
Wegens afwezigheid is mr. Baumgardt buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.