Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5955

Datum uitspraak2007-10-08
Datum gepubliceerd2007-10-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/800692-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank Haarlem veroordeelt verdachte terzake de opzettelijke invoer van 400 gram cocaine. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek. De rechtbank heeft acht geslagen op het feit dat verdachte al eerder is veroordeeld voor handelen in strijd met de Opiumwet. Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank deze veroordeling bij het bepalen van de strafmaat echter niet als strafverzwarende recidive meegewogen, nu deze veroordeling langer dan vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Schiphol Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/800692-07 Uitspraakdatum: 8 oktober 2007 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2007 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 14 juni 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs 3.1 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat hij op 14 juni 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte onder meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.2 Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank, nu verdachte het ten laste gelegde heeft bekend, volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen. 1. de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin hij onder meer – zakelijk weergegeven – heeft verklaard: Toen ik op 14 juni 2007 vanuit Curaçao op Schiphol aankwam wist ik dat ik cocaïne bij me had. 2. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen (dossierparagraaf 1.2); 3. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierparagraaf 1.1.4); 4. het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 12 juli 2007. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en verbeurdverklaring van de nummers 2 tot en met 7, zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. 6.2 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 400 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank heeft acht geslagen op het feit dat verdachte op 13 september 2002 ook al is veroordeeld voor handelen in strijd met de Opiumwet. Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank deze veroordeling bij het bepalen van de strafmaat echter niet als strafverzwarende recidive meegewogen, nu deze veroordeling langer dan vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist. De door de rechtbank aan verdachte op te leggen straf is overeenkomstig de straf die zij ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat deze straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde feit. 6.3 Verbeurdverklaring De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een vliegticket, een stuk divers, een claimtag en een telefoontoestel, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid. De rechtbank is eveneens van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen geld, te weten 750 Antilliaanse Guldens, dient te worden verbeurdverklaard. Bewezen is verklaard dat verdachte opzettelijk cocaïne in Nederland heeft gebracht. Ter zitting heeft verdachte bovendien verklaard dat hij voor aanvang van de drugsreis, van [betrokkene] een voorschot op de toegezegde beloning heeft ontvangen ad 1000 Antilliaanse gulden en dat hij door dit geld extra was verleid om drugs te gaan smokkelen. Aangenomen moet worden dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag afkomstig is van dit van [betrokkene] ontvangen geldbedrag dan wel, met name gelet op de hoogte daarvan, geheel of grotendeels door middel van het bewezenverklaarde feit is verkregen. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 33, 33a van het Wetboek van Strafrecht. 2, 10 van de Opiumwet. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJF (5) MAANDEN. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Verklaart verbeurd: -1.00 stk vliegticket, KLM e-ticket 074 1699526175; -1.00 stk diverse, KLM 1699526175; -1.00 stk claimtag, KLM 0074 KL300642; -1.00 stk telefoontoestel , kl: wit, LG shine; -geld buitenlands, 7x100 ant. guldens; -geld buitenlands, 1x50 ant. gulden. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. C. Hummel, voorzitter, mr. W.C.J. Robert en en mr. H.J.M. Burg, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. Giling, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2007.