Jurisprudentie
BB5907
Datum uitspraak2007-10-18
Datum gepubliceerd2007-10-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/752010-07 en 09/920377-07 ; 09/920389-06 (tul) en 09/920238-06 (tul)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/752010-07 en 09/920377-07 ; 09/920389-06 (tul) en 09/920238-06 (tul)
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft het slachtoffer van het leven beroofd. Aanleiding hiervoor was de omstandigheid dat het slachtoffer, terwijl hij op het dak van de woning van zijn moeder stond, tegen de ramen van de woonkamer van verdachte bonsde en met spullen gooide. Verdachte zat op dat moment met zijn vader, broer, vriendin en een vriend te eten in de woonkamer. Verdachte kende het slachtoffer niet, voor hem stond er een vreemde op het dak met spullen te gooien. Het slachtoffer was daarbij psychotisch. Op het moment dat het slachtoffer doorging met het gooien van spullen terwijl de vader van verdachte buiten stond en het slachtoffer hierop aansprak, is verdachte naar het slachtoffer toegegaan en heeft hem gestoken, waarbij zij samen van het dak zijn gevallen. Het slachtoffer is later op de dag in het ziekenhuis aan zijn verwonding overleden. Daarnaast heeft verdachte in Forensisch Centrum Teylingereind samen met een medegedetineerde medewerkers bedreigd door met spullen te gooien. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de psycholoog en de psychiater dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank acht doodslag bewezen en legt een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 12 maanden, met aftrek, op en de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ).
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/752010-07 en 09/920377-07 (ttg)
tul 09/920389-06 en 09/920238-06
rolnummer 0005, 0008, 0006 en 0007
's-Gravenhage, 18 oktober 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte/veroordeelde (hierna: verdachte)
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans preventief gedetineerd in Rijksinrichting voor Jongens De Hartelborgt te Spijkenisse.
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 10 mei 2007,
19 juli 2007 en 4 oktober 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D. van der Sluis, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. R.R. Knobbout heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij -gewijzigde- dagvaarding met parketnummer 09/752010-07 onder 1 primair telastgelegde medeplegen moord en het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/920377-07 onder 1 primair onder B, tweede alternatief/cumulatief, telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij - gewijzigde - dagvaarding met parketnummer 09/752010-07 onder 1 primair telastgelegde doodslag en het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/920377-07 onder 1 primair onder A, eerste alternatief/cumulatief, 2 en 3 wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twee jaar met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en aan verdachte wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 6261,58, en dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 6500,-.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van Forensisch Centrum Teylingereind hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2500,- als voorschot en de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard, aangezien deze in zoverre niet van eenvoudige aard is.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 6261,58, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1], van een bedrag groot € 6500,-, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 2] en van een bedrag groot € 2500,-, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd Forensisch Centrum Teylingereind.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp (een speelgoedpistool) zal worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 26 juni 2006 (09/920238-06) en van het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 2 augustus 2006 (09/920389-06).
De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, gemerkt A1 en A2 en in de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A3.
De geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van parketnummer 09/752010-07:
Namens verdachte heeft de raadsvrouw gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het onder meer subsidiair telastgelegde (medeplegen van poging tot zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolg heeft) partieel nietig is wegens innerlijke tegenstrijdigheid omdat het strafverzwarende gevolg zich niet goed verhoudt met de poging.
De rechtbank honoreert dit verweer. Dit gedeelte van de telastlegging is, om redenen door de raadsvrouw genoemd, niet duidelijk en niet voldoende begrijpelijk en voldoet daarom niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De dagvaarding is derhalve voor dat gedeelte nietig.
Vrijspraak
Ten aanzien van parketnummer 09/752010-07:
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder primair als moord is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 09/920377-07:
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding onder 1 primair onder A, eerste alternatief/cumulatief en B, tweede alternatief/cumulatief en subsidiair is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Nadere overweging ten aanzien van het medeplegen van poging tot zware mishandeling:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de handelingen van verdachte - indien voltooid - zouden kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel.
Op het moment dat de stoelen werden gegooid, hadden de medewerkers zich al in het kantoortje teruggetrokken waardoor de stoelen hen niet hadden kunnen raken.
De bloempotten en plantenbak hadden de medewerkers weliswaar wel kunnen raken maar er zijn de rechtbank onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat het raken van de medewerkers door de bloempotten en plantenbak zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht zou kunnen opleveren. Immers uit het dossier kan de grootte en het gewicht van de bloempotten en de plantenbak, de afstand waarvan en de kracht waarmee deze gegooid zijn, onvoldoende worden afgeleid.
Nadere overweging ten aanzien van de bedreiging:
Het bezigen van de woorden 'Kom maar op' kan worden gezien als provocerend maar levert naar het oordeel van de rechtbank geen bedreiging op in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De bewezenverklaring
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09/752010-07 onder impliciet primair doodslag en bij dagvaarding met parketnummer 09/920377-07 onder 2 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastleggingen zoals deze is vermeld in de fotokopieën daarvan, gemerkt B1 en B2.
Nadere overweging ten aanzien van parketnummer 09/752010-07:
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het niet duidelijk is geworden op welk moment het slachtoffer gestoken is, hetgeen de mogelijkheid open laat dat de steekverwonding van het slachtoffer tijdens de val is opgelopen. De raadsvrouw heeft daarbij aangevoerd dat de gedragingen van verdachte in dat licht bezien niet door middel van het aannemen van voorwaardelijk opzet kunnen worden gekwalificeerd als doodslag.
Uit de tweede verklaring van getuige [getuige 1] zou weliswaar kunnen worden afgeleid op welk moment de steekverwonding is toegebracht, echter de raadsvrouw heeft de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaring ter discussie gesteld. Volgens de raadsvrouw zou namelijk sprake kunnen zijn van beïnvloeding van de getuige. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het eerste verhoor van getuige [getuige 1] heeft plaatsgevonden op 29 januari 2007 om 22.00 uur, nadat zij (op 29 januari 2007 om 21.25 uur) bij het verhoor van haar partner, getuige [getuige 2], aanwezig is geweest. In hun verhoren laten beide getuigen niet het achterste puntje van hun tong zien. Op 31 januari 2007 hebben beide getuigen een tweede verklaring afgelegd waarin ze wel uitgebreid verklaren over hetgeen zij gezien en gehoord hebben. Blijkens de verklaring van getuige [getuige 2] hebben zij op dat moment ook reeds het filmpje op internet gezien. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat beide getuigen tussen 29 en 31 januari 2007 hebben gesproken over het incident en dit zou de verklaring van getuige [getuige 1] mogelijk hebben ingekleurd. Om die reden zou aan de authenticiteit/betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 1] getwijfeld kunnen worden, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt het volgende. Hoewel zij het mogelijk acht dat er sprake is geweest van beïnvloeding van de getuige [getuige 1], acht de rechtbank niet aannemelijk dat er ten aanzien van het voor bewijs gebezigde gedeelte van de verklaring van de getuige [getuige 1] sprake is van beïnvloeding, op grond van het volgende. De handelingen van verdachte op het dakje waarover de getuige [getuige 1] heeft verklaard, heeft getuige [getuige 2] niet waargenomen. De waarneming van getuige [getuige 2] begint namelijk op het moment dat verdachte en het slachtoffer naar beneden vallen. Op het filmpje op internet zijn deze handelingen van verdachte -waarover getuige [getuige 1] heeft verklaard- ook niet waar te nemen. Het filmpje start op het moment dat het slachtoffer beneden op het plaatsje in de tuin ligt en opstaat.
De rechtbank hecht waarde aan de verklaring van getuige [getuige 1] en gaat uit van de volgende feiten. Verdachte heeft (blijkens zijn verklaring bij de rechter-commissaris) op
29 januari 2007 een mes uit de keukenla meegenomen. Hij is vervolgens van uit de keuken het balkon opgerend, op het dak gesprongen en met een behoorlijke snelheid op het slachtoffer afgerend. Verdachte had het mes vast terwijl hij op het slachtoffer afrende en maakte een stekende beweging met zijn rechterhand naar voren tegen de borst van het slachtoffer. Verdachte heeft (bij de rechter-commissaris) ook erkend dat hij het slachtoffer heeft gestoken. Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van een steekverwonding links in de borst. Uit de beantwoording van aanvullende vragen betreffende de sectie aan de patholoog blijkt dat het door verdachte gebruikte mes het letsel veroorzaakt kan hebben. De rechtbank acht het op grond van de gebezigde bewijsmiddelen niet aannemelijk dat het slachtoffer de steekverwonding tijdens de val heeft opgelopen.
Door met een groot mes in zijn hand, op een klein dakje, in volle vaart op het slachtoffer af te rennen en met het mes te steken heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer met dit mes dodelijk zou verwonden. De rechtbank acht dan ook de impliciet primair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Ten aanzien van parketnummer 09/752010-07:
Beroep op noodweerexces
De raadsvrouw heeft namens verdachte een beroep op noodweerexces gedaan.
De rechtbank overweegt daarover als volgt. Het is vaste jurisprudentie dat er eerst sprake moet zijn van een noodweersituatie alvorens men toekomt aan de beoordeling van noodweerexces. De beoordeling van de noodweersituatie is daarbij meer geobjectiveerd dan de beoordeling van noodweerexces. Noodweer is het begaan van een feit geboden door de noodzakelijk verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of er in casu sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Het slachtoffer stond, op het dak van het huis van zijn moeder, op de ramen van de woning van verdachte, die op de eerste etage woont, te bonken en met spullen te gooien. Dit verklaren alle in de woning aanwezige personen. De vader van verdachte reageerde hierop door naar buiten te gaan en het slachtoffer aan te spreken.
Op het moment dat de vader van verdachte de keukendeur opende, het balkon opliep en het slachtoffer aansprak, is het slachtoffer doorgegaan met het gooien van spullen. De vader van verdachte heeft hierover verklaard dat hij het slachtoffer hoorde schreeuwen: 'houd die tering zooi bij je'. De vader heeft ook verklaard dat hij niet de indruk had dat het slachtoffer hem aanviel. Het enige dat de vader van verdachte heeft geraakt, is het water uit de koelbox dat over hem heen kwam doordat de koelbox tegen de reling van het balkon afketste. Hierdoor is er water in de keuken terechtgekomen.
De rechtbank acht het gedrag van het slachtoffer zonder meer een wederrechtelijke gedraging waarop de vader van verdachte alle recht had te reageren zoals hij heeft gedaan.
De rechtbank ziet zich echter vervolgens voor de vraag gesteld of deze wederrechtelijke gedraging van het slachtoffer een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding is in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Het criterium daarvoor is of er sprake is van ogenblikkelijk dreigend gevaar. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval op grond van het volgende.
De vader van verdachte stond op het balkon met achter zich de deur naar de keuken. Volgens de vader stond de deur naar de keuken helemaal open. Het slachtoffer stond op dat moment op het dakje van het schuurtje recht tegenover het balkon. Uit de foto's die zich in het dossier bevinden, blijkt dat de zijde van het balkon die grenst aan het balkon van de buren is afgesloten door een hoog scherm. Om de overige twee zijden van het balkon bevindt zich een reling. Aan de beide buitenzijden van de reling van het balkon bevinden zich vaste metalen rekjes met een aantal waslijnen. Het balkon is hoger gelegen dan het dak van schuurtje. Weliswaar was het slachtoffer een lange jongen maar door het hoger gelegen balkon stond de vader van verdachte, zelf ook geen 'kleine jongen', hoger dan het slachtoffer. De afstand tussen het slachtoffer en de vader van verdachte kon - naar het oordeel van de rechtbank - niet eenvoudig overbrugd worden als gevolg van de reling, waaraan zich bovendien waslijnen bevinden, en het hoogteverschil tussen het balkon en dakje. Gelet hierop alsmede op de aard en de omvang van de gedraging van het slachtoffer is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een dermate dreigend en acuut gevaar waartegen verdediging geboden was.
Op deze grond is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een noodweer-situatie en kan een beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Voor zover verdachte heeft willen aanvoeren dat er na de wederrechtelijke aanranding jegens zijn vader een nieuwe wederrechtelijke aanranding jegens hem is ontstaan doordat het slachtoffer hem dreigde te slaan met de ijzeren staaf op het moment dat hij met een mes op hem afkwam, overweegt de rechtbank dat deze stelling geen steun vindt in het dossier. Immers verklaren de vader van verdachte en getuige [getuige 1] dat het slachtoffer de armen langs zijn lichaam had en geen ijzeren staaf in zijn hand had op het moment dat verdachte op het slachtoffer afrende.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Strafmotivering
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft [[slachtoffer]offer] van het leven beroofd. Aanleiding hiervoor was de omstandigheid dat [slachtoffer], terwijl hij op het dak van de woning van zijn moeder stond, tegen de ramen van de woonkamer van verdachte bonsde en met spullen gooide. Verdachte zat op dat moment met zijn vader, broer, vriendin en een vriend te eten in de woonkamer. Verdachte kende [slachtoffer] niet, voor hem stond er een vreemde op het dak met spullen te gooien. [slachtoffer] was daarbij psychotisch. Op het moment dat [slachtoffer] doorging met het gooien van spullen terwijl de vader van verdachte buiten stond en [slachtoffer] hierop aansprak, is verdachte naar [slachtoffer] toegegaan en heeft hem gestoken, waarbij zij samen van het dak zijn gevallen. [slachtoffer] is later op de dag in het ziekenhuis aan zijn verwonding overleden.
Verdachte heeft met zijn handelen een onherstelbare inbreuk gemaakt op het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. De dood van [slachtoffer] heeft diepe sporen nagelaten in het leven van de nabestaanden en van vrienden van [slachtoffer]. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die de zus van [slachtoffer] heeft opgesteld, blijkt hoe zeer de gebeurtenissen het leven van de nabestaanden hebben veranderd en hoe groot het verdriet en het gemis is. Het gebeuren heeft daarnaast ook maatschappelijk veel onrust teweeggebracht, vanzelfsprekend in Scheveningen, maar ook ver daarbuiten.
Daarnaast heeft verdachte in Forensisch Centrum Teylingereind samen met een medegedetineerde medewerkers bedreigd door met spullen te gooien. Aanleiding hiervoor was kritiek van de groepsleider op de uitvoering van de corveetaken door verdachte en zijn mededader. Verdachte en zijn mededader werden daar boos over en weigerden naar hun kamer te gaan. De groepsleider heeft toen zijn persoonlijke alarm ingeschakeld waardoor collega's hem te hulp schoten. De medewerkers van Teylingereind voelden zich echter door verdachte en zijn mededader zo bedreigd dat zij zich hebben teruggetrokken en de politie hebben ingeschakeld. In die tijd zijn verdachte en zijn mededader het kantoortje van de groepsleiding binnengedrongen door het ingooien van ruiten en hebben zij in het kantoortje en in de leefruimte op de groep - kort gezegd - een ravage aangericht. Verdachte en zijn mededader zijn uiteindelijk door de politie overmeesterd.
Verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en voor de spullen van Teylingereind. Slachtoffers van bedreiging met geweld kunnen zich nog lange tijd angstig en onveilig voelen. Dit klemt te meer nu de slachtoffers zijn bedreigd tijdens hun werk waardoor ze wellicht nog dagelijks herinnerd worden aan het gebeuren.
In het nadeel van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, onder meer voor een geweldsdelict. Aan verdachte is toen tot tweemaal toe een voorwaardelijke straf opgelegd waardoor hij in twee proeftijden liep. De veroordelingen en de proeftijden hebben verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden om weer strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op:
1. het rapport d.d. 12 september 2007 van het psychologisch onderzoek, ondertekend door drs. M.J.A. Hulst, gz-psycholoog, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid, van een gedragsstoornis en van een onrijpe sociaal-emotionele ontwikkeling. Deze gebrekkige ontwikkeling en de gedragsstoornis beïnvloedden de gedragskeuzes van betrokkene ten tijde van het telastgelegde. Betrokkene is weliswaar in staat het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelwijze in te zien maar is op grond van de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis onvoldoende in staat zijn wil conform dat besef te bepalen. Er wordt op grond hiervan geadviseerd betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De kans op recidive is hoog. Betrokkene bevindt zich in een neerwaartse spiraal die noch door hemzelf, noch zijn directe omgeving, zonder interventie van buitenaf, doorbroken kan worden. De prognose met betrekking tot de verdere ontwikkeling is niet gunstig. Eerdere ambulante behandeling en begeleiding hebben niet het gewenste effect gehad. Begeleiding en behandeling is nodig in een 24-uurs setting, die op zijn mogelijkheden is afgestemd. De behandeling zal intensief en langdurig moeten zijn. Gezien de aard van het delict, het gevaarsaspect, de proeftijd waarin betrokkene nog loopt en de zorgelijke ontwikkeling is het strafrechtelijk kader aangewezen. Geadviseerd wordt dat kader in de vorm van een Maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen
(PIJ-maatregel) toe te passen. Een cognitief gedragstherapeutische aanpak zoals omschreven kan geboden worden in een instelling als Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim, dan wel in een vergelijkbare justitiële jeugdinrichting met specialistische behandelmogelijkheden voor zwakbegaafden.
2. het rapport d.d. 13 september 2007 van het psychiatrisch onderzoek, ondertekend door drs. Th.J.G. Bakkum, kinder- en jeugdpsychiater, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit zwakbegaafdheid, een gedragsstoornis en een achterstand in sociaal-emotionele ontwikkeling. Op termijn dreigt de ontwikkeling van een antisociale persoonlijkheidstoornis. Dit was ook zo ten tijde van het telastgelegde. Het telastgelegde is sterk verweven met de problematiek van betrokkene. Hij heeft wel besef van het ongeoorloofde van zijn handelen. Naar inschatting van de rapporteur moet betrokkene daarom als verminderd toerekeningsvatbaar worden ingeschat.
Betrokkene dient klinisch, intramuraal behandeld te worden. Ambulante behandeling heeft eerder onvoldoende geholpen, bij terugkeer in het gezin is het recidivegevaar nu te groot. Deze behandeling kan het beste plaats vinden in het kader van een PIJ-maatregel zodat voldoende tijd bestaat en de meeste garanties gegeven zijn dat betrokkene en/of zijn vader de behandeling niet afbreken. Gedacht wordt aan een justitiële jeugdinrichting als Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim of Den Engh in Den Dolder, in ieder geval een inrichting waar aandacht is voor betrokkene's zwakbegaafdheid.
3. de brief d.d. 25 september 2007 van drs. Th.J.G. Bakkum en drs. M.J.A. Hulst voornoemd, waarin zij aangeven dat de nieuwe informatie bestaande uit de processtukken van de gebeurtenissen in Forensisch Centrum Teylingereind, de door betrokkene gebruikte medicatie en het laatste gesprekscontact met beide rapporteurs op 25 september 2007 geen reden geven tot wijzigingen of aanpassingen in de beantwoording van de vraagstelling zoals geformuleerd in de eerder opgemaakte rapporten.
De rechtbank onderschrijft de conclusie ten aanzien van de toerekenbaarheid uit de onder 1 en 2 genoemde rapporten, maakt deze tot de hare en zal het gegeven advies opvolgen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op:
4. het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 27 september 2007, onder meer inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven:
Vanaf zijn twaalfde heeft betrokkene op verschillende scholen gezeten en in het kader van schoolverzuim heeft hij sinds 2005 begeleiding van jeugdreclassering gehad. Voorts heeft hij deelgenomen aan verschillende (behandel)projecten.
In samenwerking met de [school] is betrokkene in mei 2006 gestart bij Stichting [stichting]. Dit traject is voortijdig afgebroken. In mei 2006 is ook Functional Family Therapy gestart, hetgeen na een aantal gesprekken voortijdig is beëindigd. In oktober 2006 is de eerdere begeleider van betrokkene bij het Palmhuis wederom gestart met individuele therapie bij het Palmhuis. Betrokkene was tijdens deze sessies gemotiveerd en positief aanwezig.
Autoriteit overstijgende hulp boven die van de opvoeder, zijnde dwang, en systeemtherapie zijn noodzakelijk om voor betrokkene een adequate plek te vinden in de maatschappij. Hiervoor is intramurale behandeling in het gedwongen kader noodzakelijk. Betrokkene lijkt toegankelijk voor intensieve behandeling. Een PIJ-maatregel sluit hier het meeste bij aan.
5. een brief van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, afdeling Jeugdreclassering, d.d. 2 oktober 2007.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de gepleegde delicten, de inhoud van de bovengenoemde rapporten, het grote gevaar voor recidive, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen eist en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank adviseert de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen ten uitvoer te leggen in een inrichting die aansluit bij de verstandelijke vermogens van verdachte, zoals beschreven in de onder 1 en 2 genoemde rapporten.
De rechtbank acht geboden dat, gelet met name op de ernst van de bewezenverklaarde doodslag en ter vergelding van het leed dat de nabestaanden van het slachtoffer is aangedaan, naast de oplegging van de maatregel een onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur zal worden opgelegd.
In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank, naast de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, rekening gehouden met de aanleiding tot de gebeurtenissen van 29 januari 2007, waarbij - hoewel er geen sprake was van een noodweersituatie - het initiatief tot wederrechtelijk gedrag van de zijde van slachtoffer kwam.
Het inbeslaggenomen goed
Met betrekking tot het inbeslaggenomene vermeld op de beslaglijst, voorzien van parketnummer 09/752010-07, te weten een speelgoed pistool, overweegt de rechtbank dat dit een voorwerp betreft dat van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, zodat zij daarvan de onttrekking aan het verkeer zal gelasten.
Van de beslaglijst is een kopie gevoegd bij dit vonnis, gemerkt C.
De vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
ten aanzien van parketnummer 09/920238-06
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van 30 dagen jeugddetentie eveneens kan worden toegewezen nu de verdachte opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd gedurende de bij voornoemd vonnis bepaalde proeftijd.
ten aanzien van parketnummer 09/920389-06:
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van 30 dagen jeugddetentie kan worden toegewezen nu de verdachte opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd gedurende de bij voornoemd vonnis bepaalde proeftijd.
De vorderingen tot schadevergoeding
Ten aanzien van parketnummer 09/752010-07:
[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 6261,58.
De raadsvrouw heeft namens verdachte, indien de rechtbank haar niet volgt in het beroep op noodweerexces, primair bepleit de benadeelde partij niet -ontvankelijk te verklaren in de vordering nu niet direct eenvoudig is vast te stellen in hoeverre verdachte naar de bepalingen van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk is voor de schade gelet op artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vraag of de gevorderde kosten van de lijkbezorging in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kunnen kosten van de lijkbezorging in het strafgeding voor vergoeding in aanmerking komen. Naar het oordeel van de rechtbank speelt artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek in deze zaak geen rol in de vaststelling van de aansprakelijkheid voor de schade. De vordering van de benadeelde partij leent zich derhalve voor behandeling in het onderhavige strafgeding. De gevorderde kosten voor de lijkbezorging zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De gevorderde bedragen acht de rechtbank gelet op de omstandigheden van de overledene redelijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de geleden schade volledig toewijzen.
Nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 6261,58 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1].
[benadeelde partij 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 6500,-.
De verdachte en de raadsvrouw hebben de vordering van de benadeelde partij betwist nu de schade niet kan worden aangemerkt als schade als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank overweegt dat de gevorderde schadevergoeding kosten betreft gemaakt door de moeder van het slachtoffer. Op grond artikel 51a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan de moeder van het slachtoffer zich als benadeelde partij voegen in het strafproces. Aan de schade waarvan vergoeding in het strafproces gevorderd kan worden, heeft de wetgever echter beperkingen gesteld. De beslissing over schadevergoeding hoort immers primair in het civiele proces thuis. Op grond van artikel 51a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering kan alleen die schade in het strafproces voor vergoeding in aanmerking komen die rechtstreeks ten gevolge van het strafbare feit is geleden. Nu het strafbare feit is begaan jegens de zoon van de benadeelde partij is de schade die de benadeelde partij geleden heeft juridisch niet aan te merken als rechtstreeks door het strafbare feit geleden schade, hoezeer de rechtbank de beslissing van de moeder om te verhuizen ook begrijpt. Naar het oordeel van de rechtbank kan de gevorderde kostenpost om die reden niet voor vergoeding in het kader van dit strafproces in aanmerking komen. De rechtbank zal de vordering voor zover betrekking hebbend op deze kosten om die reden dan ook niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ten aanzien van parketnummer 09/920377-07:
Forensisch Centrum Teylingereind heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 3407,75.
De verdachte en de raadsvrouw hebben de vordering van de benadeelde partij betwist.
De benadeelde partij heeft met een nota aangetoond dat voor € 1928,03 glasschade is geleden. De overige schadeposten zijn niet met stukken onderbouwd. Deze posten en de bijbehorende bedragen komen de rechtbank echter gelet op het bewezenverklaarde redelijk. De vordering van de benadeelde partij zal volledige en hoofdelijk worden toegewezen.
Nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3407,75 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd Forensisch Centrum Teylingereind.
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
36b, 36c, 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77v, 77dd, 77ee, 77gg, 285, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde -dagvaarding met parketnummer 09/752010-07 onder primair als moord telastgelegde feit en de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/920377-07 onder 1 primair onder A, eerste alternatief/cumulatief en onder B, tweede alternatief/cumulatief en subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij - gewijzigde - dagvaarding onder impliciet primair als doodslag telastgelegde feit en de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/920377-07 onder 2 en 3 telastgelegde feiten, zoals hieronder omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van parketnummer 09/752010-07:
impliciet primair
DOODSLAG
ten aanzien van parketnummer 09/920377-07:
2 MEDEPLEGEN VAN BEDREIGING
3 MEDEPLEGEN VAN VERNIELING
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN 12 (TWAALF) MAANDEN
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
ten aanzien van parketnummer 09/752010-07:
in verzekering gesteld op 29 januari 2007
in voorlopige hechtenis gesteld op 1 februari 2007
ten aanzien van parketnummer 09/920377-07:
in verzekering gesteld op 8 september 2007
in voorlopige hechtenis gesteld op 11 september 2007
en legt verdachte op de maatregel van
PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR JEUGDIGEN
beveelt de onttrekking aan het verkeer van: nummer 1 op de beslaglijst, te weten een speelgoed pistool.
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 6261, 58 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 6261,58 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 8 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Forensisch Centrum Teylingereind tot een bedrag van € 3407, 75 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij met bepaling dat indien en voorzover de mededader van verdachte dit bedrag zou hebben betaald, de verdachte van betaling zal zijn bevrijd.
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3407,75 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd Forensisch Centrum Teylingereind;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
ten aanzien van parketnummer 09/920389-06:
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van en gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel der straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 2 augustus 2006, te weten: 30 dagen jeugddetentie;
ten aanzien van parketnummer 09/920238-06
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van en gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel der straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 26 juni 2006, te weten: 30 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.M. Kortenhorst, kinderrechter, voorzitter,
mr. P. de Haan, kinderrechter,
en mr. A.H. Bergman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kramer, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2007.