Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5889

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 06/6424
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering overboeking extra openstaande verlofuren naar volgend kalenderjaar. Ziekte geen gewichtige persoonlijke omstandigheid om van de hoofdregel af te wijken.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 06/6424 AW Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [A], eiser, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.H. Gerritsen, en de Directeur Paresto, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 15 november 2006, uitgereikt door de directeur Paresto (a.i.). 2. Procesverloop Bij besluit van 12 mei 2005 heeft verweerder het verzoek van eiser om, naast de toegestane 80 uur, 193 uur resterend vakantieverlof over te boeken van 2005 naar 2006, afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 12 mei 2005 gehandhaafd. Tegen het bestreden besluit is namens eiser beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 14 augustus 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Gerritsen voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.C.H. Pot. Bij beslissing van 14 augustus 2007 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken omtrent de bevoegdheid van de directeur Paresto. Bij brief van 16 augustus 2007, ontvangen door de rechtbank op 20 augustus 2007, heeft verweerder deze inlichtingen verstrekt. Dat schrijven is aan eiser gezonden. Nadat partijen vervolgens toestemming hebben verleend om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. 3. Overwegingen Eiser is als eerste medewerker voorraadbeheer werkzaam bij het Ministerie van Defensie, afdeling Paresto. In april 2005 is eiser met hartklachten uitgevallen voor het verrichten van zijn werkzaamheden. Begin oktober 2005 is eiser met een re-integratietraject gestart. Op 31 december 2005 had eiser nog een verlofaanspraak over 2005 van 273 uur. Eiser heeft verweerder verzocht om, naast de toegestane 80 uur, 193 extra verlofuren over te boeken van 2005 naar 2006. Bij het in rubriek 2 vermelde besluit van 12 mei 2006 heeft verweerder eisers verzoek wegens het ontbreken van operationele en gewichtige persoonlijke omstandigheden afgewezen, welk standpunt bij het bestreden besluit is gehandhaafd. Ingevolge artikel 33, achtste lid van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) wordt niet-opgenomen vakantie naar het volgende kalenderjaar overgeboekt tot een maximum van 80 uren voor de ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van 38 uur, en tot een evenredig lager getal voor de ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van minder dan 38 uur. Ingevolge het negende lid van dat artikel kan uitsluitend van dat maximum worden afgeweken indien naar het oordeel van de commandant operationele of gewichtige persoonlijke omstandigheden de ambtenaar hebben verhinderd vakantie op te nemen. Vooropgesteld wordt dat verweerder bevoegd was op eisers verzoek te beslissen nu hij ingevolge artikel 1, eerste lid, onder c van het BARD juncto artikel 2, eerste lid van de Regeling aanwijzing commandanten defensie alsmede bijlage 6 behorend bij deze regeling, is aangewezen als commandant in de zin van het BARD. Beoordeeld moet worden of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er geen sprake was van operationele of gewichtige persoonlijke omstandigheden die eiser hebben verhinderd in 2005 vakantie op te nemen. Ten aanzien van gewichtige persoonlijke omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat eiser van april tot oktober 2005 door ziekte geen verlof heeft kunnen opnemen. Eiser meent dat verweerder om die reden van het maximum had moeten afwijken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat een ambtenaar door ziekte geen vakantie kan opnemen geen gewichtige persoonlijke omstandigheid als vorenbedoeld oplevert. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit enkel in uitzonderlijke situaties wordt aangenomen, bijvoorbeeld ingeval de ambtenaar geen verlof kan opnemen omdat hij gehouden is om onder werktijd een studie te volgen, danwel vanwege een sterfgeval of vanwege dreigende vereenzaming. Blijkens de Memorie van Toelichting (Staatsblad 1996, nr. 169) is met de leden acht en negen van artikel 33 van het BARD beoogd om het ontstaan van verlofstuwmeren in het belang van de dienst te minimaliseren. De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever enkel voor zeer uitzonderlijke situaties een afwijkingsmogelijkheid heeft willen bieden. Gelet hierop acht de rechtbank verweerders uitleg van gewichtige persoonlijke omstandigheden niet onredelijk. Eiser heeft in dat verband voorts aangevoerd dat hij ook geen verlof kon opnemen tijdens zijn re-integratie omdat de bedrijfsarts S.F. Langenhuijsen-Jongevos had aangegeven dat het opnemen van langdurig verlof niet wenselijk was nu het de beoordeling van zijn belastbaarheid zou vertroebelen en de duur tot aan volledig herstel ongunstig zou vertragen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt deze omstandigheid in het verlengde van de omstandigheid dat eiser als gevolg van ziekte geen verlof kon opnemen, zodat verweerders standpunt dat ook dit geen gewichtige persoonlijke omstandigheid oplevert evenmin onredelijk is te achten. Nu de oorzaak van deze omstandigheid is gelegen in eisers persoonlijke situatie kan dit niet worden aangemerkt als operationele omstandigheid zoals eiser ter zitting heeft betoogd. De rechtbank ziet niet in dat verweerders uitleg van gewichtige persoonlijke omstandigheden in strijd is met de artikelen 32, negende en tiende lid en 33, zesde lid van het BARD, zoals eiser meent, aangezien deze artikelen niet zien op de mogelijkheid van overboeking van verlof. Ten aanzien van operationele omstandigheden overweegt de rechtbank het volgende. Eiser stelt dat hij tijdens zijn re-integratie eveneens geen verlof kon opnemen als gevolg van ziekte van een directe collega die samen met hem verantwoordelijk is voor het afhandelen van douanedocumenten. Wat daar ook van zij, eiser heeft destijds geen verlofverzoek ingediend, zodat niet aannemelijk is geworden dat eiser wegens een krappe bezetting geen verlof mocht opnemen. Reeds om die reden mocht verweerder aannemen dat er (ook) geen operationele omstandigheden waren die eiser hebben verhinderd in 2005 vakantie op te nemen. Concluderend heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat er geen sprake was van operationele of gewichtige persoonlijke omstandigheden die eiser hebben verhinderd in 2005 vakantie op te nemen, zodat verweerder ook niet van het voorgeschreven maximum mocht afwijken. Verweerder heeft derhalve terecht van afwijking afgezien. Eiser heeft in dat verband nog aangevoerd dat sprake is van strijd met het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel. Nu eiser zijn stelling dat bij collega’s wel meer dan 80 uur zou zijn overgeboekt, niet met concrete voorbeelden heeft onderbouwd, kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel reeds daarom niet slagen. Ook eisers betoog dat hij gezien de met zijn leidinggevende gemaakte afspraken omtrent het in 2006 opnemen van extra verlof, erop mocht vertrouwen dat hij al zijn openstaande verlofuren van 2005 zou kunnen meenemen, treft geen doel. Immers, de direct leidinggevende van eiser was niet bevoegd om op diens verzoek tot overboeking te beslissen. Dat eiser vooruitlopend op de beslissing van verweerder op zijn verzoek in overleg met zijn leidinggevende verlof heeft opgenomen, komt voor zijn rekening en risico. Nu verweerder eerst ter zitting voldoende heeft gemotiveerd waarom naar zijn oordeel geen sprake was van gewichtige persoonlijke omstandigheden, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb voor vernietiging in aanmerking. In hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand blijven. De rechtbank acht geen grond aanwezig voor vergoeding van de door eiser gemaakte kosten in de bezwaarprocedure. Ingevolge artikel 7:15 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor nu geen sprake is van een materieel andere beslissing. De rechtbank acht wel termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten, welke met in achtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Andere kosten heeft eiser niet gesteld. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedragen van € 644,- en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,- aan hem vergoedt. Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Modderman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2007. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 16 oktober 2007