Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5846

Datum uitspraak2007-10-17
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701221/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ameland (hierna: het college) aan de Stichting Recreatiecentra Ameland ten behoeve van toeristisch kamperen vrijstelling verleend voor de aanleg van een parkeerterrein en het gebruik van het perceel aan de Bergeendsweg te Ballum, plaatselijk bekend als "camping Roosdunen", (hierna: het perceel).     Bij besluit van 4 april 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.


Uitspraak

200701221/1. Datum uitspraak: 17 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], en 26 anderen, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1097 van de rechtbank Leeuwarden van 22 januari 2007 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Ameland. 1.    Procesverloop Bij besluit van 13 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ameland (hierna: het college) aan de Stichting Recreatiecentra Ameland ten behoeve van toeristisch kamperen vrijstelling verleend voor de aanleg van een parkeerterrein en het gebruik van het perceel aan de Bergeendsweg te Ballum, plaatselijk bekend als "camping Roosdunen", (hierna: het perceel).     Bij besluit van 4 april 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 16 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 25 april 2007 heeft het college van antwoord gediend. Bij brief van 5 april 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Friesland (hierna: gedeputeerde staten), die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden. Bij brief van 17 april 2004 (lees: 17 april 2007) heeft de Stichting Recreatiecentra Ameland, die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden. Na afloop van het vooronderzoek zijn bij brief van 27 juli 2007 nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2007, waar van [appellant], en het college, vertegenwoordigd door R. Korvemaker, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de Stichting Recreatiecentra Ameland, vertegenwoordigd door [gemachtigden]. Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht. Na het sluiten van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Bij brief van 16 augustus 2007 zijn nog stukken van het college ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting en is het onderzoek gesloten. 2.    Overwegingen 2.1.    Het project voorziet in het plaatsen van tenten en in de aanleg van parkeerplaatsen op het perceel ten behoeve van toeristisch kamperen. 2.2.    Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid van de Awb, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.3.    Naar het oordeel van de Afdeling kunnen [belanghebbenden] niet als belanghebbenden in de zin van voormeld artikel worden aangemerkt. Zij hebben vanuit hun recreatiewoningen geen zicht op het project. Niet is gebleken dat sprake is van specifieke omstandigheden die leiden tot de slotsom dat zij desondanks kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij de verlening van de vrijstelling. Het college heeft het door hen gemaakte bezwaar ten onrechte ontvankelijk geacht. De rechtbank heeft dat niet onderkend. 2.4.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Roosdunen" rust op het perceel deels de bestemming "aktieve rekreatie" en deels de bestemming "groenvoorzieningen".    Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "aktieve rekreatie" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor een rekreatiegebouw, sauna, wasserette, zwembad, tennis- en trimbaan, met de daarbij behorende gronden, gebouwen, andere bouwerken en andere werken.    Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor groenvoorzieningen aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor plantsoenen, gazons, beplantingen en paden, met daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken.    Het project is in strijd met voormelde bestemmingen. Het college heeft vrijstelling verleend ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). 2.5.    De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid de aan de orde zijnde vrijstelling heeft kunnen verlenen. Anders dan appellanten betogen, is dit oordeel niet in strijd met de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 1998 in zaak no. E01.96.0371 (aangehecht). De onthouding van goedkeuring door gedeputeerde staten aan het plandeel "Centraal Duingebied (CD)" is in die uitspraak weliswaar overeind gebleven, maar de Afdeling heeft omtrent de in het bestemmingsplan "Roosdunen 1995" ten aanzien van dat plandeel opgenomen mogelijkheid voor toeristisch kamperen geoordeeld dat met de door de planvoorschriften geschapen waarborgen de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van het gebied toereikend worden beschermd. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de voorziene kampeerstrook wordt gebruikt voor het parkeren van auto's, dit deel nauwelijks is voorzien van vegetatie en het kampeergedeelte in het centrale duingebied slechts gedurende een korte periode van het jaar gebruikt zal worden. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college hierover thans niet anders had moeten oordelen. Hetgeen appellanten voor het overige in dit verband naar voren hebben gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. 2.6.    Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat gedeputeerde staten ten onrechte een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven, omdat er niet in de goede periode een ecologisch onderzoek ter plaatse heeft plaatsgevonden en het beleid van gedeputeerde staten bij het afgeven van verklaringen van geen bezwaar niet consistent is, nu zij hebben geweigerd voor een dienstwoning in hetzelfde gebied een verklaring af te geven. 2.6.1.    Dit betoog slaagt niet. In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het perceel niet is gelegen in een gebied dat is aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijnen. In de ruimtelijke onderbouwing wordt wat betreft een ecologische toets verwezen naar het onderzoek van november 2003 dat is verricht door het Natuurmuseum (lees: Stichting Amelander Musea). Het college heeft bij brief van 13 juli 2005 gedeputeerde staten verzocht om een verklaring van geen bezwaar. Naar aanleiding van dat verzoek hebben gedeputeerde staten zich in hun brief van 5 augustus 2005 op het standpunt gesteld dat het onderzoek van november 2003 gedateerd is. Daarbij hebben zij verzocht om de aanvraag aan te vullen met een ecologisch onderzoek dat meer is gericht op de specifieke omstandigheden van het gebied en hierbij het tijdvak juli en augustus aan te houden. Naar aanleiding hiervan heeft het college bij brief van 6 september 2005 een nader advies overgelegd van 12 april 2005, uitgebracht door Natuurcentrum Ameland. Op basis van dit advies heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat noch de Flora- en faunawet noch de Natuurbeschermingswet 1998 aan het verlenen van vrijstelling in de weg staan. Naar aanleiding hiervan hebben gedeputeerde staten op 8 november 2005 alsnog besloten de verklaring van geen bezwaar te verlenen. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven zonder dat een behoorlijk ecologisch onderzoek ter plaatse heeft plaatsgevonden.    Ter zitting is vast komen te staan dat gedeputeerde staten zich inmiddels wel kunnen vinden in het oprichten van een dienstwoning in het zogenoemde "centrale duingebied", zodat geen sprake is van inconsistentie in het beleid van gedeputeerde staten. 2.7.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het door [belanghebbenden] ingestelde beroep ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre alsnog gegrond verklaren. Het besluit van 4 april 2006 komt voor vernietiging in aanmerking voor zover [belanghebbenden] in hun bezwaar zijn ontvangen. De Afdeling zal op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. 2.8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 januari 2007 in zaak no. AWB 06/1097, voor zover daarbij het door [belanghebbenden] ingestelde beroep ongegrond is verklaard; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ameland van 4 april 2006, kenmerk VROM/RK, voor zover het bezwaar van [belanghebbenden] ongegrond is verklaard; V.    verklaart het door [belanghebbenden] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk; VI.    bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; VII.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Van Heusden Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007 163-430.