Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5842

Datum uitspraak2007-10-17
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702339/1 en 200702755/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 mei 2006 heeft verweerder zeven nadere eisen gesteld met betrekking tot de inrichting van appellante sub 1, gelegen op het perceel  Van Harinxmaweg 8a te Beetsterzwaag.


Uitspraak

200702339/1 en 200702755/1. Datum uitspraak: 17 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    de vereniging "Golf & Countryclub Lauswolt", gevestigd te Beetsterzwaag, gemeente Opsterland, 2.    [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Opsterland, en het college van burgemeester en wethouders van Opsterland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 15 mei 2006 heeft verweerder zeven nadere eisen gesteld met betrekking tot de inrichting van appellante sub 1, gelegen op het perceel  Van Harinxmaweg 8a te Beetsterzwaag. Tegen dit besluit hebben appellanten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 maart 2007 heeft verweerder de nadere eisen gewijzigd. Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 2 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2007, en appellanten sub 2 bij brief van 18 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 23 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2007,  waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. S.W. Knoop, advocaat te Zwolle, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. S. Hulshoff en M.H. van der Meulen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Vast staat dat de inrichting van appellante sub 1 valt onder het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). Ingevolge voorschrift 1.1.1 van bijlage 1 bij het Besluit (hierna: voorschrift 1.1.1) mag het equivalente geluidniveau van de inrichting op    de gevel van woningen van derden niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.    Ingevolge artikel 5 van het Besluit kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot geluid. 2.2.    Bij het besluit van 15 mei 2006, voor zover hier van belang, heeft verweerder bij nadere eis een geluidgrenswaarde vastgesteld van 40 d(B) in de dagperiode, met uitzondering van het bladblazen en het werken met een shovel op in de nadere eis nader aangeduide momenten.    Bij besluit van 6 maart 2007 heeft verweerder die nadere eisen vervangen door nadere eis 5, waarin is bepaald dat tussen 19.00 en 07.00 uur de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de golfbaan niet verricht mogen worden: verticuteren, beluchten, dressen, bezanden, onkruid bestrijden, beregenen, bladblazen, grasvegen, grasmaaien en bemesten. 2.3.    Appellante sub 1 stelt dat voorschrift 1.1.1 voldoende waarborgen  biedt tegen geluid. Volgens haar zijn er geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat voor deze golfbaan de onderhoudswerkzaamheden tijdens de openstelling van de baan dienen plaats te vinden. Verder is de nadere eis volgens haar ten onrechte niet beperkt tot de holes grenzend aan de woning van appellanten sub 2 op het perceel [locatie] en staat de eis in de weg aan het beoogde gebruik van de computergestuurde beregeningsinstallatie. 2.4.    Appellanten sub 2, die nabij de greenkeeperloods wonen, stellen geluidoverlast te ondervinden van het onderhoud aan de golfbaan. Volgens hen is de geluidnorm uit voorschrift 1.1.1 veel te hoog voor deze landelijke omgeving en biedt de nadere eis geen toereikend beschermingsniveau. Zij achten de motivering van verweerder om terug te komen van de strengere norm in de nadere eis van 15 mei 2006 onvoldoende. Verder achten zij het akoestisch onderzoek dat na 15 mei 2006 is opgesteld, niet representatief voor de geluidproductie van de inrichting. 2.5.    Verweerder stelt aan de hand van geluidonderzoek uit september 2006 dat met de maatregelen en voorzieningen die inmiddels zijn getroffen, kan worden voldaan aan de geluidvoorschriften uit het Besluit. Verweerder ziet vanuit een oogpunt van rechtszekerheid onvoldoende aanleiding om de geluidnormen aan te scherpen. Bovendien komt nadere eis 5 volgens hem voldoende tegemoet aan het belang van appellanten sub 2.    Verweerder heeft na het nemen van de beslissing op bezwaar echter wel te kennen gegeven dat nadere eis 5 te ruim is geformuleerd, aangezien niet alle onderhoudsactiviteiten akoestisch relevant zijn en het verbod zich niet beperkt tot de omgeving van de woning van appellanten  sub 2, maar zich over de hele golfbaan uitstrekt. 2.6.    De Afdeling stelt voorop dat een bevoegd gezag beleidsvrijheid toekomt bij de beantwoording van de vraag of hij gebruik zal maken van zijn  bevoegdheid om nadere eisen te stellen en daarbij verschillende belangen tegen elkaar kan afwegen. Aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting moet het er hier voor worden gehouden dat de inrichting overdag in werking kan zijn binnen de geluidnormen uit voorschrift 1.1.1, maar niet binnen de normen uit de nadere eis van 15 mei 2006, die was ontleend aan de hoogte van het omgevingsgeluid ter plaatse. Het betoog van appellanten sub 2 biedt onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat verweerder onder die omstandigheden niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met het verbod op het uitvoeren van bepaalde activiteiten gedurende de avond- en nachtperiode.    Appellante sub 1 heeft niet aannemelijk gemaakt dat een goede bedrijfvoering niet mogelijk is als enkele onderhoudsactiviteiten niet meer buiten de dagperiode zouden mogen worden uitgevoerd. In zoverre ziet de Afdeling ook in het betoog van deze appellante geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een verbod op het uitvoeren van onderhoudsactiviteiten buiten de dagperiode.  Dat neemt echter niet weg dat nadere eis 5 ruimer is dan noodzakelijk is    ter bescherming van appellanten sub 2, omdat niet alle daarin opgenomen onderhoudsactiviteiten uit akoestisch oogpunt relevant zijn en het verbod   op het uitvoeren van activiteiten buiten de dagperiode bovendien voor het hele golfterrein geldt, ongeacht in hoeverre die activiteiten ter plaatse van appellanten sub 2 hinderlijk zijn. Verweerder heeft in zoverre gehandeld in strijd met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldigheid dient  te worden genomen. Het beroep van appellante sub 1 is gegrond.    Nu niet duidelijk is voor welk deel van de inrichting de nadere eis zou moeten worden gesteld, ziet de Afdeling geen aanleiding om de nadere eis zelf aan te passen met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals is verzocht.   2.7.    Het beroep van appellante sub 1 is gegrond. De beslissing op bezwaar komt wat nadere eis 5 betreft voor vernietiging in aanmerking.   Het beroep van appellanten sub 2 is ongegrond. 2.8.    Verweerder dient ten aanzien van appellante sub 1 op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep van appellante sub 1 gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Opsterland van 6 maart 2007, kenmerk A06-MM-28, wat betreft nadere eis 5; III.    verklaart het beroep van appellanten sub 2 ongegrond; IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Opsterland tot vergoeding van bij appellante sub 1 in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door burgemeester en wethouders van Opsterland aan appellant sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; V.    gelast dat burgemeester en wethouders van Opsterland aan appellante sub 1 het door hem voor de behandeling van het   beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld    w.g. Stolker Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007 157.