Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5834

Datum uitspraak2007-10-17
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702670/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Nedoil Tankstations B.V." (hierna: vergunninghoudster) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een LPG-tankstation, gelegen aan de Ripseweg 8 te Vredepeel, gemeente Venray. Dit besluit is op 16 maart 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200702670/1. Datum uitspraak: 17 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats] en het college van burgemeester en wethouders van Venray, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 12 maart 2007 heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Nedoil Tankstations B.V." (hierna: vergunninghoudster) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een LPG-tankstation, gelegen aan de Ripseweg 8 te Vredepeel, gemeente Venray. Dit besluit is op 16 maart 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 mei 2007. Bij brief van 22 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J.M.J.J. Houben, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. M. Baltussen, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellant betoogt dat verweerder op onjuiste gronden heeft ingestemd met verplaatsing van het vulpunt. Daartoe voert hij aan dat voldaan wordt aan de veiligheidsafstanden tot woningen van derden, als opgenomen in het Besluit LPG tankstations en het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer. Uit oogpunt van externe veiligheid is verplaatsing van het vulpunt dan ook niet noodzakelijk. 2.1.1.    Vergunninghoudster heeft een revisievergunning aangevraagd in verband met door haar voorgenomen wijzigingen binnen haar inrichting. Haar aanvraag ziet onder meer op verplaatsing van het vulpunt van de LPG-tank van de oostzijde van de inrichting naar de westzijde. Verweerder is gehouden de aldus ingediende aanvraag te beoordelen. Onbestreden is dat deze nieuwe ligging van het vulpunt voldoet aan de voor de inrichting geldende veiligheidsafstanden. Ook anderszins ziet de Afdeling in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder de aanvraag vanwege de gevolgen daarvan voor de externe veiligheid had moeten weigeren. 2.2.    Voor zover appellant betoogt dat verweerder oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden nu hij enkel vanwege toekomstige planologische ontwikkelingen heeft ingestemd met de verplaatsing, overweegt de Afdeling dat zij in dit betoog, wat hier ook van zij, ook het vorenoverwogene in aanmerking genomen, geen aanleiding ziet voor vernietiging van het bestreden besluit. 2.3.    Voor zover appellant heeft aangevoerd dat verweerder er ten onrechte van is uitgegaan dat de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe situatie als bedoeld in paragraaf 4.6.2 van de bijlage behorende bij het Besluit tankstations milieubeheer, mist deze grond feitelijke grondslag. Uit het bestreden besluit blijkt dat reeds vóór 1 juli 1984 voor deze inrichting een Hinderwetvergunning is verleend en dat verweerder daar ook van uit is gegaan, zodat hij de aanvraag niet heeft beoordeeld als een nieuwe situatie in vorenbedoelde zin. 2.4.    Appellant heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn reactie daarop gegeven. Appellant heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn. Ook voor het overige zijn daarvoor geen gronden. 2.5.    Het beroep is ongegrond. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J. Blok, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen     w.g. Blok Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007 428.