
Jurisprudentie
BB5808
Datum uitspraak2007-10-17
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702242/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702242/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaal (hierna: het college) aan T-Mobile Netherlands B.V. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een mast ten behoeve van mobiele telefonie op het perceel Leerdamseweg ongenummerd te Asperen (hierna: het perceel).
Uitspraak
200702242/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/4377, 06/5044, 06/5049, 06/5050 en 06/5172 van de rechtbank Arnhem van 20 februari 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaal (hierna: het college) aan T-Mobile Netherlands B.V. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een mast ten behoeve van mobiele telefonie op het perceel Leerdamseweg ongenummerd te Asperen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 juni 2005, bekendgemaakt bij brief van 11 juli 2005, heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 30 november 2004 herroepen en vrijstelling en bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 2 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door vergunninghoudster ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 8 augustus 2006, bekendgemaakt bij brief van 15 augustus 2006, heeft het college het door appellanten gemaakte bezwaar alsnog ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 19 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 11 mei 2007 heeft vergunninghoudster, die in de gelegenheid is gesteld aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben appellanten van repliek gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nader stukken ontvangen van appellanten en van vergunninghoudster. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Snippe en ir. I. Bruseker, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.T.H. de Gaay Fortman, advocaat te Amsterdam, en [bedrijfsjurist] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroepschrift is ingediend en ondertekend door [appellant A]. Uit de stukken blijkt voorts dat het hoger beroep mede namens [appellant B], [appellant C] en circa 140 omwonenden is ingesteld. [appellant A] heeft bij het hoger beroepschrift geen machtiging of andere stukken overgelegd waaruit de gestelde vertegenwoordiging blijkt. [appellant A] is bij aangetekende brief van 29 maart 2007 verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. Hij is tot en met 26 april 2007 hiertoe in de gelegenheid gesteld. Bij brief van 6 april 2007 heeft [appellant A] machtigingen overgelegd, waaruit blijkt dat het hoger beroep mede namens [appellant B] en [appellant C] is ingesteld. Ten aanzien van de 140 omwonenden heeft [appellant A] de gestelde vertegenwoordiging echter niet binnen de aldus gestelde termijn aangetoond. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat het hoger beroep niet mede namens 140 omwonenden is ingesteld.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte een te hoge financiële drempel heeft opgeworpen door van elke beroep instellende omwonende afzonderlijk griffierecht te heffen.
2.2.1. Ingevolge artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover thans van belang, wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht geheven. Indien het een beroepschrift van twee of meer indieners ter zake van hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd.
2.2.2. Nu de omwonenden elk afzonderlijk een beroepschrift hebben ingediend en niet gezamenlijk, waren zij, gelet op artikel 8:41, eerste lid, van de Awb, elk afzonderlijk het wettelijke griffierecht verschuldigd. Niet is aannemelijk gemaakt dat de griffier van de rechtbank een onjuiste uitvoering heeft gegeven aan dit wettelijk voorschrift.
Gelet hierop faalt het betoog.
2.3. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telefonie met een hoogte van 39,5 meter aan de rand van een sportterrein. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Asperen Landelijk gebied 1e herziening". Om niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen voor het bouwplan heeft het college met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 2 mei 2006 geoordeeld dat de aangevraagde antenne-installatie geen betrekking heeft op de plaatsing van UMTS-antennes, doch enkel op de plaatsing van GSM-antennes, en dat de mogelijkheid dat in de toekomst alsnog UMTS-antennes zouden worden geplaatst voor de beoordeling van het geschil niet relevant is. Voorts heeft de rechtbank in die uitspraak geoordeeld dat aan de voorwaarden voor het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro, is voldaan. Tegen deze uitspraak hebben appellanten geen hoger beroep ingesteld, terwijl het door het college ingestelde hoger beroep is ingetrokken. Gelet hierop dient, zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft overwogen, thans van de in de uitspraak van de rechtbank van 2 mei 2006 gegeven oordelen te worden uitgegaan. Voor zover de beroepsgronden van appellanten betrekking hebben op reeds in rechte onaantastbaar geworden oordelen van de rechtbank treffen deze reeds hierom geen doel.
In hoger beroep is enkel aan de orde of de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen ten behoeve van de oprichting van de antenne-installatie en het bouwplan in overeenstemming met redelijke eisen van welstand heeft kunnen achten.
2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen voor het bouwplan. Zij stellen dat uit een oogpunt van antennebereik oprichting op de aangevraagde plaats niet noodzakelijk is, nu de antennes ook bij plaatsing van de mast buiten de bebouwing op een afstand van ongeveer 800 meter van de aangevraagde plaats voldoende bereik zullen hebben. Voorts voeren appellanten aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de schadelijke gevolgen van de elektromagnetische straling, die door de antennes zal worden veroorzaakt. Appellanten stellen in dit kader voorts dat is miskend dat het toestaan van de zendmast een inbreuk vormt op hun recht op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer en op onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in artikel 10 en 11 van de Grondwet.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college heeft te beslissen omtrent het bouwplan, zoals het is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat door verwezenlijking van alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat vergunninghoudster te kennen heeft gegeven dat uit radiotechnisch onderzoek is gebleken dat de voorziene locatie van de zendmast het meest geschikt is om een dekkingsgat in de kern van Asperen op te vullen en tevens de dekking in het zuidoosten van Leerdam te verbeteren. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat een radiotechnisch bruikbaar alternatief niet voorhanden is. Volgens vergunninghoudster zal plaatsing buiten de bebouwing op een afstand van ongeveer 800 meter, zoals voorgesteld door appellanten, door het voorkomen van obstakels en het afnemen van de dekkingsintensiteit naarmate de afstand toeneemt, tot onoverkomelijke dekkingsproblemen leiden, die enkel kunnen worden opgelost door plaatsing van meer zendmasten. Aannemelijk is dat dit aanleiding zal geven tot het indienen van meer bezwaarschriften. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit standpunt onjuist is. Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat financiële motieven, wat daar van zij, richtinggevend zijn geweest bij het kiezen van de in het bouwplan voorziene locatie.
2.4.2. Voorts kan niet worden staande gehouden dat het college in de door appellanten geuite vrees voor gezondheidsrisico's door straling van de antennes aanleiding had moeten vinden de vrijstelling voor die mast te weigeren. Het college is bij het nemen van zijn besluit uitgegaan van de aanbevelingen van de Gezondheidsraad, gebaseerd op uitkomsten van verschillende wetenschappelijke onderzoeken door onder andere TNO. Daaruit volgt dat de plaatsing van een GSM antenne-installatie, als die waarom het hier gaat, niet leidt tot verhoogde gezondheidsrisico's. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college dit niet heeft mogen doen. De rechtbank heeft voorts terecht mede betekenis toegekend aan de omstandigheid dat bij de beoordeling of vergunningvrije oprichting van een antenne-installatie voor mobiele telefonie mogelijk zou zijn ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, stralingseffecten geen toetsingscriterium vormen. Gelet hierop valt niet in te zien dat daaraan bij de beoordeling of voor een antenne-installatie in redelijkheid vrijstelling kan worden verleend wel doorslaggevende betekenis zou moeten worden toegekend. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank voorts terecht en op goede gronden overwogen dat de plaatsing van de antenne-installatie geen schending van de grondrechten, neergelegd in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, oplevert.
2.4.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.
Het betoog van appellanten faalt.
2.5. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan de horizon van Asperen zal verstoren, zodat het college het bouwplan niet in overeenstemming met redelijke eisen van welstand heeft kunnen achten.
2.5.1. Ten behoeve van de beoordeling of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand heeft het college, ofschoon daartoe ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Woningwet niet verplicht, advies gevraagd aan de welstandscommissie. De welstandscommissie heeft de adviesaanvraag in de grote commissie behandeld en heeft een, zij het summier gemotiveerd, positief advies uitgebracht. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college dit advies, waaraan volgens constante jurisprudentie doorslaggevende betekenis mag worden toegekend, niet zonder nadere motivering had mogen overnemen, te meer nu appellanten geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd dat de conclusie van de welstandscommissie weerspreekt.
Ook dit betoog van appellanten faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
392.