
Jurisprudentie
BB5802
Datum uitspraak2007-10-17
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700698/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700698/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 20 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar (hierna: het college) de bouw van de schuur op het perceel [locatie] stilgelegd.
Uitspraak
200700698/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/4566 van de rechtbank Arnhem van 11 december 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar (hierna: het college) de bouw van de schuur op het perceel [locatie] stilgelegd.
Bij besluit van 18 juli 2006, bekendgemaakt bij brief van 25 juli 2006, heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2007, waar appellant in persoon is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. In artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is, voor zover thans van belang, bepaald dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde in dit geval op 5 september 2006.
2.3. Appellant betoogt dat hij zijn beroepschrift binnen de daarvoor geldende termijn bij de griffie van de rechtbank heeft ingediend. Hij voert daartoe aan dat hij op 5 september 2006, tussen 18:00 en 19:00 uur, zijn beroepschrift in de brievenbus van de rechtbank heeft gedeponeerd.
2.4. Appellant heeft zijn beroepschrift niet per post verzonden. Derhalve is het tijdstip bepalend waarop het beroepschrift door de rechtbank is ontvangen. Een te late ontvangst van het beroepschrift komt daarbij voor risico van appellant. Het stempel van de rechtbank met de datum van ontvangst, zijnde 6 september 2006, schept het vermoeden dat op die datum het beroepschrift door de rechtbank is ontvangen. Het is aan appellant om dit vermoeden te weerleggen.
2.5. Als bewijs voor zijn stelling voert appellant aan dat zijn echtgenote onder ede wil verklaren dat appellant op 5 september 2006 pas om 19:15 thuis is gekomen nadat hij de gehele dag op kantoor heeft gewerkt en pas op 6 september 2006 om 15:00 het huis weer heeft verlaten. Appellant acht het voorts niet waarschijnlijk dat hij in de vroege ochtend van 6 september 2006 naar de brievenbus van de rechtbank zou zijn gegaan om het beroepschrift te posten.
2.6. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant het risico draagt van het op deze wijze buiten kantooruren indienen van zijn beroepschrift, nu daardoor geen gegevens aanwezig zijn op welk tijdstip het beroepschrift is ingediend of ontvangen. Bovengenoemde verklaring van zijn echtgenote is daarvoor onvoldoende. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot de slotsom gekomen dat het beroepschrift te laat is ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
17-560.