
Jurisprudentie
BB5801
Datum uitspraak2007-10-17
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700695/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700695/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 19 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haaren (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor de bouw van een stal op het perceel [locatie] te Haaren (hierna: het perceel).
Uitspraak
200700695/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1419 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 december 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Haaren.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haaren (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor de bouw van een stal op het perceel [locatie] te Haaren (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 januari 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2006, verzonden op dezelfde dag heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. J.J.M. van Mierlo, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Martens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied ‘96" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch bouwblok, A1".
Ingevolge artikel 9.1.1 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden, die op plankaart 2 zijn aangegeven als "Agrarisch bouwblok" bestemd voor de duurzame uitoefening van het agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 9.2.3 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen bedrijfsgebouwen uitsluitend worden gebouwd ten dienste van een bestaand of volwaardig agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 1, onder 51, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, wordt onder een bestaand agrarisch bedrijf verstaan een agrarisch bedrijf, dat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds aanwezig was, waarbij redelijkerwijs kon worden gesproken van een bedrijfsuitvoering.
2.2. Appellant bestrijdt uitsluitend het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een bestaand bedrijf. Hij voert daartoe aan dat hij bouwt ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1, onder 51, van de planvoorschriften, omdat het voormalige bedrijf bestond ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan (hierna: de peildatum) en de situatie op de peildatum volgens appellant bepalend is.
2.3. Dit betoog faalt. De rechtbank is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het bouwplan geen betrekking heeft op een bestaand agrarisch bedrijf. Artikel 1, onder 51, van de planvoorschriften dient aldus te worden gelezen dat met een bestaand bedrijf wordt bedoeld een bedrijf dat op de in deze bepaling genoemde peildatum feitelijk reeds in exploitatie was en ten tijde van de beslissing op bezwaar van 25 januari 2006 nog steeds in exploitatie was. Vast staat dat de exploitatie van het op de peildatum bestaande bedrijf in 1999 is beëindigd. Het perceel is sindsdien niet voor agrarische doeleinden gebruikt. Van een hervatting van het op de peildatum bestaande bedrijf is derhalve geen sprake.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
17-560.