
Jurisprudentie
BB5794
Datum uitspraak2007-10-17
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702973/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702973/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 december 2006 heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellant voor het project Verbetering Leefomgeving afgewezen.
Uitspraak
200702973/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2006 heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellant voor het project Verbetering Leefomgeving afgewezen.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2007, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kerssemakers, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu (Stcrt. 1999, 173) (hierna: de Smom) wordt onder project verstaan een samenstel van activiteiten, met een bovenprovinciaal, nationaal of internationaal belang, die gericht zijn op milieu of duurzame ontwikkeling en naar hun aard een eenmalig karakter hebben.
Ingevolge artikel 2 van de Smom kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) ter ondersteuning van maatschappelijk initiatief op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling subsidie verlenen voor projecten en werkprogramma's.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, van de Smom komen voor een projectsubsidie uitsluitend in aanmerking projecten die anderszins bijdragen aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Smom worden aanvragen met betrekking tot projectsubsidies gelijktijdig beoordeeld op basis van hun geschiktheid om bij te dragen aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Smom betrekt de minister bij de beoordeling of en in welke mate een project als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b, bijdraagt aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling, voor zover deze van toepassing zijn, ten minste de volgende aspecten:
a. de mate waarin het project gebaseerd is op een duidelijke probleemanalyse op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling, het project betrekking heeft op een op die probleemanalyse afgestemde doelgroep, op die doelgroep afgestemde middelen worden ingezet die naar verwachting zullen bijdragen aan een oplossing van het geanalyseerde probleem en is voorzien in een adequate evaluatie van het project;
b. de mate waarin het project betrekking heeft op milieu of duurzame ontwikkeling;
c. de meerwaarde van het project ten opzichte van bestaande soortgelijke activiteiten;
d. de spreiding van de projecten en werkprogramma’s over de verschillende actoren, terreinen en doelgroepen;
e. de mate van aansluiting op bestaande structuren, netwerken en activiteiten;
f. de mate van vernieuwing of aansluiting van het project bij actuele maatschappelijke ontwikkelingen;
g. de mate waarin het project bijdraagt aan het verduidelijken of onder de aandacht brengen van opvattingen uit de samenleving, het ondersteunen van opinievorming, het activeren van initiatieven, het organiseren van oplossingen en het ontwikkelen en bepleiten van alternatieven op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling;
h. de mate waarin bij een project burgers en andere maatschappelijke actoren worden betrokken, het project aansluit bij de agenda van deze actoren, dan wel initiatieven van deze actoren worden gefaciliteerd;
i. de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het, naar het oordeel van de minister, geschatte resultaat van het project.
2.2. Appellant komt op tegen de inhoudelijke beoordeling en de daarop gebaseerde afwijzing van de subsidieaanvraag voor zijn projectvoorstel met als titel "Verbetering Leefomgeving" door verweerder. Met zijn project streeft appellant er naar om burgers beter bewust te maken van vervuiling van het milieu. Appellant denkt hierbij onder meer aan het organiseren van gespreks- en praatsessies met het doel dat met de desbetreffende opvoeding, die volgens appellant minstens een generatie lang moet duren, de jeugd kan worden opgeleid kritisch te zijn over het eigen milieu en dat van de volgende generatie. Deze opvoeding zal er zijns inziens toe leiden dat de jeugd van nu, de maatschappij van straks, niet zal accepteren dat haar milieu wordt vervuild en de vervuilers zal aanspreken op hun gedrag. Naast een schoner milieu zal met zijn project een mensvriendelijker leefomgeving ontstaan, waarbij de leden zich zeer gelukkig en veilig zullen voelen, aldus appellant.
2.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het project geen maatschappelijk initiatief is op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling. De projectaanvraag voldoet mitsdien niet aan de doelstelling van de Smom, aldus verweerder. Verweerder acht het projectplan bovendien onvoldoende uitgewerkt.
2.3.1. Het projectplan van appellant is gericht op het mensvriendelijker maken van de leefomgeving, onder andere door het toepassen van het zogenoemde vitisme. "Vitisme" draagt volgens appellant bij aan een schoner en leefbaarder milieu, omdat aanhangers ervan de omgeving niet zullen vervuilen of verstoren. Met verweerder moet worden geoordeeld dat het project van appellant in dat licht bezien gericht is op het onder de aandacht brengen van "vitisme" en op algehele verbetering van maatschappelijke aspecten in de leefomgeving, zoals het mensvriendelijker maken ervan, en geen maatschappelijk initiatief vormt op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de Smom. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de projectaanvraag van appellant niet voldoet aan de doelstelling van deze subsidieregeling.
2.3.2. Voor zover verweerder zich nog op het standpunt heeft gesteld dat het projectplan van appellant onvoldoende is uitgewerkt, heeft hij zulks naar het oordeel van de Afdeling op goede gronden gedaan. Zoals verweerder in zijn verweerschrift stelt, vindt de te maken afweging omtrent het al dan niet verlenen van subsidie in de praktijk plaats door middel van een tendersysteem met een integrale afwegingsmethode, hetgeen betekent dat alle aanvragen in het licht van de doelstellingen van de regeling en de in artikel 9 van de Smom aangegeven beoordelingscriteria tegen elkaar en in samenhang met elkaar worden afgewogen. Daarbij speelt naast de in artikel 9 van de Smom genoemde bijdrage van het project aan een duurzame ontwikkeling of aan het bereiken van specifieke doelstellingen van het milieubeleid ook de kwaliteit van het ingediende projectvoorstel zelf een rol in de beoordeling. De doelen, de inhoud, de uit te voeren activiteiten en de te bereiken resultaten dienen helder uiteen te worden gezet. Ook dient een duidelijke tijdsplanning te zijn opgenomen, evenals een uitgewerkte begroting, waarbij een gespecificeerd kostenoverzicht en inzicht in het in te zetten personeel is gegeven, gekoppeld aan de uit te voeren activiteiten. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat het project van appellant hieraan niet voldoet.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
195-209.