
Jurisprudentie
BB5784
Datum uitspraak2007-10-17
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701966/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701966/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft verweerder geweigerd in te stemmen met het door [appellante] ingediende saneringsverslag met betrekking tot de sanering van het perceel [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200701966/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], en [appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft verweerder geweigerd in te stemmen met het door [appellante] ingediende saneringsverslag met betrekking tot de sanering van het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 13 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 16 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en [appellant], en verweerder, vertegenwoordigd door Y.G.E. Weijns-Maréchal, ambtenaar van de provincie, en ing. H.C.W. Verbossen, zijn verschenen.
[appellant] heeft zich ter zitting teruggetrokken als medeappellant in dit beroep.
2. Overwegingen
2.1. Appellante voert aan dat het primaire besluit en het bestreden besluit ten onrechte aan haar zijn geadresseerd. Zij voert in dit kader aan dat het perceel waarop de genoemde besluiten zien reeds ten tijde van het nemen van het primaire besluit in eigendom was overgedragen aan een derde. De saneringsverplichting is eveneens privaatrechtelijk overgedragen aan deze derde. Verweerder is hiervan op de hoogte, maar is er volgens appellante in de genoemde besluiten desalniettemin ten onrechte van uitgegaan dat de saneringsverplichting op haar rust.
2.1.1. Ingevolge artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming, kort samengevat, doet degene die de bodem heeft gesaneerd na de uitvoering daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk verslag aan gedeputeerde staten. Ingevolge het tweede lid van dit artikel behoeft het verslag de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het verslag instemmen indien gesaneerd is overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 38.
2.1.2. Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft verweerder ingestemd met een door appellante ingediend saneringsplan dat betrekking had op het in geding zijnde perceel. Vervolgens heeft appellante op dit perceel saneringswerkzaamheden laten uitvoeren en heeft zij, overeenkomstig artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming, na de uitvoering van de sanering hierover schriftelijk verslag uitgebracht aan verweerder. Nu appellante de indiener is van voornoemd verslag, heeft verweerder het primaire besluit terecht jegens haar genomen. Dat het perceel is overgedragen aan een derde en dat in de transportakte tussen de partijen bij die akte tevens is overeengekomen dat daarbij het risico ten aanzien van de bodemverontreiniging is overgegaan op deze derde, maakt dit niet anders. Met het primaire besluit en het bestreden besluit is, anders dan appellante kennelijk veronderstelt, niet vastgesteld dat de saneringsmaatregelen door appellante moeten worden genomen. Het primaire besluit heeft slechts betrekking op de vraag of aan alle in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming gestelde vereisten is voldaan. Deze beroepsgrond faalt.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. H.G. Sevenster, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
407-492.