Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5777

Datum uitspraak2007-10-08
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers294044 rekestnummer: HA RK 07-949
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mondeling verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Vraag of sprake is van vooringenomenheid van de rechter op grond van een eerder door hem gewezen uitspraak. Verzoek afgewezen.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Meervoudige wrakingskamer Wrakingsnr. 2007/15 rekestnummmer: HA RK 07-949 zaaknummer: 294044 datum beschikking: 8 oktober 2007 BESCHIKKING op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, procureur: mr. F.H. Bruggink, advocaat: mr. B.M. Beg te Amsterdam, tegen mr. [A], rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector civiel recht. 1. Voorgeschiedenis en het procesverloop 1.1 Op 23 juli 2007 heeft verzoeker de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie, Minister van Justitie, [B], Hoofd afdeling IRS, [C], directeur directie juridische operationele aangelegenheden), hierna: de Staat, gedagvaard om op maandag 27 augustus 2007 ter terechtzitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage te verschijnen. Op 27 augustus 2007 heeft mr. [A] als voorzieningenrechter het kort geding in voormelde zaak geopend. Verzoeker heeft meteen na opening van de zitting mr. [A] gewraakt. 1.2 Bij brief van 27 augustus 2007 is van de zijde van de Staat gereageerd op het mondelinge verzoek tot wraking. 1.3 Bij brief van 5 september 2007 heeft verzoeker het mondelinge verzoek tot wraking schriftelijk toegelicht. 2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek 2.1 Op 24 september 2007 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is ter zitting verschenen, vergezeld van zijn advocaat en het wrakingsverzoek is van de zijde van verzoeker mondeling toegelicht, zoals hierna onder 3. - zakelijk weergegeven - vermeld. Mr. [A] is ter zitting verschenen en heeft zijn standpunt omtrent het wrakingsverzoek aan de hand van een ter terechtzitting overgelegde notitie uiteengezet, zoals hierna onder 4. - zakelijk weergegeven - vermeld. 3. Het standpunt van verzoeker 3.1 Verzoeker heeft na de opening van de terechtzitting op 27 augustus 2007 aan mr. [A] meegedeeld dat hij op 23 augustus 2007 nog een productie van de Staat heeft ontvangen, bevattende een vonnis van de voorzieningenrechter te 's-Gravenhage van 14 augustus 2007, gewezen door mr. [A], op grond waarvan het oordeel van mr. [A] in de onderhavige zaak (op onderdelen) al vast staat. Verzoeker is van mening dat uit voormeld vonnis van 14 augustus 2007 blijkt dat mr. [A] de voorwaarden die de Nederlandse autoriteiten stellen aan de Duitse autoriteiten, die in de zaak van verzoeker ook in geschil zijn, door mr. [A] als uitgangspunt zijn genomen en thans geen mogelijkheid meer laten dit uitgangspunt te verlaten en de voorwaarden onrechtmatig te oordelen. Verzoeker heeft derhalve betoogd dat mr. [A] in deze zaak niet voldoet aan de eisen die de wet en internationale verdragen, alsmede (Europese) jurisprudentie stellen aan de onpartijdigheid van de rechter. Verzoeker heeft daartoe toegelicht dat zijns inziens sprake is van een subjectieve schijn van vooringenomenheid. Repetitieve rechtspraak kan zijns inziens, mede gelet op jurisprudentie van het EHRM, leiden tot de objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid. Verzoeker heeft voorts verklaard dat hij van mening is dat hij, gezien het karakter van de kort geding procedure, thans alle rechtsmiddelen, daaronder begrepen het middel van wraking, dient te hebben benut en dus genoodzaakt is tot wraking in het belang van een eerlijk proces en adequate rechtsbijstand. 4. Het standpunt van mr. [A] 4.1 Mr. [A] stelt dat het in casu blijkbaar alleen gaat om de vraag of er sprake is van vooringenomenheid op grond van een eerder door hem gewezen uitspraak. Mr. [A] heeft toegelicht dat hij in de door verzoeker genoemde uitspraak louter een rechtsoordeel heeft gegeven, waarin hij een wettelijke bepaling mede aan de hand van de rechtsgeschiedenis heeft uitgelegd. Wraking wegens een eerder gegeven rechtsoordeel is zijns inziens niet mogelijk. Mr. [A] wijst erop dat als dit gehonoreerd zou worden, dat impliceert dat elke rechter die eerder op basis van een door hem toegepast wetsartikel, dat hij uiteraard op een bepaalde manier geïnterpreteerd heeft, gewraakt kan worden omdat eiser het met die interpretatie niet eens is. Niet wraking, maar appèl is voor die situatie de aangewezen weg. Mr. [A] wijst erop dat het in casu niet gaat om een feitenwaardering in de betreffende zaak. Op grond van het vorenstaande verzoekt mr. [A] het verzoek tot wraking af te wijzen. 5. De reactie van de zijde van de Staat De Staat heeft niet inhoudelijk gereageerd op het wrakingsverzoek, doch gewezen op het belang van een spoedige afhandeling van de zaak. 6. Beoordeling 6.1 Een verzoek tot wraking is mogelijk indien sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 6.2 Degene die de wraking verzoekt dient concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Verzoeker heeft hiertoe aangevoerd dat zijns inziens repetitieve rechtspraak kan leiden tot de objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid. De rechtbank overweegt te dien aanzien dat verzoeker slechts heeft verwezen naar één wellicht vergelijkbare zaak, waarin mr. [A] uitspraak heeft gedaan. Los van het feit dat naar het oordeel van de rechtbank aldus geen sprake is van repetitieve rechtspraak, leidt deze stelling niet tot de conclusie dat de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, nu elke zaak op zijn eigen merites zal worden beoordeeld en ook niet vast staat dat de rechter in verzoekers zaak tot een gelijkluidend oordeel zal komen als in de eerdere zaak. Overigens volgt de rechtbank het betoog van mr. [A] dat het niet zo kan zijn dat een rechter, die eerder een oordeel heeft gegeven over een wetsbepaling - hetgeen tot zijn competentie behoort - niet meer een gelijkende zaak, waarin diezelfde wetsbepaling aan de orde is, zou kunnen behandelen. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen. 7. Beslissing De rechtbank: wijst het verzoek tot wraking af; beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan: - verzoeker p/a mr. F.H. Bruggink; - de Staat der Nederlanden p/a mr. A.Th.M. ten Broeke; - mr. [A], rechter te 's-Gravenhage. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2007 door mrs. E.R. Eggeraat, Y.J. Wijnnobel-Van Erp en A.H. Bergman, in tegenwoordigheid van mr. T.A.E. Scheers als griffier.