Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5742

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5945 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

05/5945 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 augustus 2005, 04/1464 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 16 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. F.H. Kuiper, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 30 januari 2006 heeft mr. G. van Buuren, advocaat te Weert, zich als opvolgend gemachtigde gesteld. Namens appellant is een medisch stuk ingediend, waarop namens het Uwv is gereageerd. Vervolgens heeft de gemachtigde van appellant nadere medische informatie ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Buuren, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 30 juni 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 1 september 2004 ingetrokken onder overweging dat appellant met ingang van die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van die wet was. Bij besluit van 1 november 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het tegen het besluit van 30 juni 2004 ingediende bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv appellants belastbaarheid, zoals verwoord in de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), niet heeft overschat. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. In lijn met de jurisprudentie van de Raad inzake het zogeheten Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) - verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 9 november 2004, LJN: AR4718 - heeft de rechtbank geoordeeld dat de gewenste onderbouwing van de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies pas tijdens de procedure bij de rechtbank is gegeven. Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand gelaten. Voorts heeft de rechtbank bepalingen nopens de vergoeding van proceskosten en griffierecht aan appellant gegeven. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant door het Uwv niet is overschat. Voorts is appellant het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend en hij overweegt daartoe in de eerste plaats het volgende. Bij zijn brief van 24 augustus 2007, ter griffie van de Raad ontvangen op 27 augustus 2007 - derhalve binnen de termijn van 10 dagen als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb - heeft de gemachtigde van appellant een rapportage van de psychiater L.J.M. Klerks, gedateerd 30 maart 2007, ingezonden. Van de zijde van het Uwv is daarop gereageerd door de bezwaarverzekeringsarts P. Tjen in zijn rapportage van 29 augustus 2007. Bij faxbrief van 31 augustus 2007 heeft de gemachtigde een brief met aanvullende informatie van Klerks, eveneens gedateerd 31 augustus 2007, ingezonden. Gelet op de omstandigheid dat het Uwv, ondanks het feit dat de rapportage van Klerks, ofschoon reeds gedateerd 30 maart 2007, eerst in een zeer laat stadium aan de Raad is overgelegd, nog in staat is gebleken een rapportage van zijn bezwaarverzekeringsarts Tjen in te dienen, heeft de Raad besloten beide rapportages bij zijn beoordeling van het geding te betrekken. De nadere rapportage van Klerks van 31 augustus 2007 - eveneens binnen de termijn van 10 dagen als bedoeld in artikel: 8:58, eerste lid, van de Awb - laat de Raad bij die beoordeling evenwel buiten beschouwing. De Raad overweegt daartoe dat hem niet duidelijk is geworden waarom de vraagstelling van appellants gemachtigde aan Klerks inzake de FML pas bij brief van 24 augustus 2007 heeft plaatsgevonden en niet in een eerder stadium van de procedure. Wat betreft de medische grondslag van de onderhavige schatting overweegt de Raad dat hij geen aanknopingspunten heeft om de door de verzekeringsartsen van het Uwv ingestelde medische onderzoeken niet voldoende zorgvuldig te achten en de daarop gebaseerde conclusies onjuist te achten. De Raad is van oordeel dat niet is kunnen blijken van genoegzame aanknopingspunten in objectief-medische zin om appellant te kunnen volgen in de opvatting dat zijn beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend. De beschikbare medische gegevens bieden voor die opvatting van appellant geen steun. Met betrekking tot de namens appellant in een zeer laat stadium in het geding gebrachte rapportage van de psychiater Klerks merkt de Raad op dat de bezwaarverzekeringsarts Tjen er in zijn meergenoemde rapport van 29 augustus 2007 – naar het oordeel van de Raad met juistheid – onder meer op heeft gewezen dat uit het onderzoek van Klerks duidelijk blijkt dat appellant in het dagelijks leven dusdanig functioneert dat er conform de criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zeker geen sprake is van zogeheten Geen Benutbare Mogelijkheden (GBM). Klerks spreekt van een “broos evenwicht” bij appellant, maar het is Tjen niet duidelijk waaruit die broosheid blijkt. Tjen acht de stellingname van Klerks dat alle loonvormende arbeid het vermeende broze evenwicht in negatieve zin zal doorbreken en tot psychische decompensatie aanleiding zou kunnen geven, zeer hypothetisch, in elk geval niet met objectieve feiten onderbouwd. Het lijkt, aldus Tjen, meer een persoonlijke opvatting van deze psychiater over arbeid en arbeidsomstandigheden, waarbij hij haar niet als deskundige beschouwt. De Raad overweegt, gelet op het vorenstaande, dat Klerks onvoldoende geobjectiveerd heeft aangetoond waarom appellant niet dan wel slechts tot schade van zijn gezondheid zou kunnen werken De Raad is dan ook van oordeel dat, mede gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, terecht door het Uwv is aangenomen dat de functies die uiteindelijk als schattingsgrondslag resteren, in medisch opzicht geacht kunnen worden binnen het bereik van appellant te liggen. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) J.W. Engelhart. JL