Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5735

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3930 Wajong
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting Wajong-uitkering.


Uitspraak

04/3930 Wajong Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 18 juni 2004, 2003/818 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 16 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R.J.H. Vlecken, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. E.G.M. Huntjens, advocaat en kantoorgenoot van mr. Vlecken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Wal. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Bij brief van 11 juni 2007 heeft het Uwv vragen van de Raad beantwoord. Bij brief van 9 juli 2007 heeft mr. Huntjens hierop een reactie gegeven en stukken overgelegd. Hierop heeft het Uwv bij brieven van 15 en 23 augustus 2007 gereageerd. Bij faxbrief van 30 augustus 2007 heeft mr. Huntjens op die brieven gereageerd en tevens medegedeeld dat noch hijzelf noch appellante ter zitting zouden verschijnen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2007. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Wardenburg. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 17 april 2003 heeft het Uwv besloten de uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) in te trekken met ingang van 13 februari 2003, aangezien het Uwv appellante met ingang van laatstgenoemde datum voor minder dan 25% arbeidsongeschikt acht. Bij besluit van 23 april 2003, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 april 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante door het Uwv niet is overschat en dat de voor haar geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. In hoger beroep is van de kant van appellante aangevoerd dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. Voorts is aangevoerd dat op de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante het zogeheten middencriterium van toepassing is. Voor appellante zijn functies op opleidingsniveau 2 en 3 geselecteerd, terwijl zij opleidingsniveau 5 heeft. Het Uwv heeft erop gewezen dat appellante na het behalen van het Havodiploma geen enkele beroepsopleiding heeft afgerond met een diploma. Zij heeft voorts gewerkt in een drietal functies die haar belastbaarheid te boven gingen en die zij om die reden na betrekkelijk korte tijd heeft moeten neerleggen. Verder heeft appellante gedurende 1 jaar gewerkt als uitvaartverzorgster en daarna was zij tot en op de datum in geding, 13 februari 2003, als vrijwilliger onbetaald werkzaam bij een regionaal radiostation. Gegeven deze laatste onweersproken gebleven feiten met betrekking tot haar opleiding en arbeidsverleden kan de Raad, oordelend in lijn met zijn eerdere jurisprudentie -zie onder meer de uitspraak van 17 augustus 1984, gepubliceerd in RSV 1985/9, en de uitspraak van 23 juli 2004, LJN:AQ6225- niet inzien dat aan appellante, aangenomen dat haar opleidingsniveau met 5 moet worden gewaardeerd, geen functies op niveau 2 in billijkheid zouden kunnen worden opgedragen. Wat betreft het oordeel van de rechtbank over de belastbaarheid van appellante volstaat de Raad, nu appellante haar stellingen in hoger beroep niet nader heeft onderbouwd, met de overweging dat hij het oordeel van de rechtbank onderschrijft. De Raad merkt nog op dat uit de verklaring van 1 oktober 2003 van de orthopedisch chirurg dr. M.J.M. Driessen niet kan worden afgeleid dat deze medisch specialist van oordeel is dat appellante niet voltijds kan werken in functies waarin geen kniebelastende werkzaamheden voorkomen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) J.W. Engelhart. JL