
Jurisprudentie
BB5733
Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5997 WAJONG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5997 WAJONG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering toekenning Wajong-uitkering.
Uitspraak
05/5997 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2005, 05/1263 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. ir. H.H. Veurtjes, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. K. Jebli-Ouazzani, advocaat te Rotterdam en kantoorgenoot van mr. Veurtjes, [naam vader], vader van appellant en J.M.A. Nuiten, verpleegkundige bij de RIAGG Rijnmond. Als tolk was aanwezig M. Cordes. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) te verlenen.
Daartoe is overwogen:
- dat appellant op de dag dat hij 17 jaar oud werd, 30 juni 1998, niet arbeidsongeschikt was;
- dat appellant niet eerder dan met ingang van 1 mei 2002 volledig arbeidsongeschikt is geworden en dat hij in het jaar voorafgaand aan die datum niet gedurende ten minste zes maanden studerend in de zin van de wet was.
Bij besluit van 23 februari 2005, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. In de aangevallen uitspraak, waarin appellant "eiser" en het Uwv "verweerder" worden genoemd, heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
"In geding is of verweerder eiser terecht een uitkering op grond van de Wajong heeft geweigerd omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden als genoemd in artikel 5, lid 1, van de Wajong.
De verzekeringsarts heeft haar conclusies gebaseerd op anamnese, de brief van eisers huisarts van 17 juli 2004, de brief van eisers behandelend arts van Bavo RNO Groep van 6 september 2004, en eigen onderzoek.
De bezwaarverzekeringsarts heeft haar conclusies gebaseerd op dossierstudie, waaronder het verhandelde tijdens de hoorzitting van 8 februari 2005.
Gelet op de wijze waarop de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hun conclusies hebben onderbouwd alsmede gelet op de gedingstukken komt de rechtbank tot de conclusie dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. De gedingstukken bieden geen aanknopingspunten om aan te nemen dat eiser eerder dan de door verweerder vastgestelde datum arbeidsongeschikt was. Anders dan eiser meent kan de algemene informatie aangaande schizofrenie niet aantonen dat eiser reeds vanaf zijn zeventiende levensjaar hieraan lijdt en zeker niet dat hij ten gevolge daarvan op dat moment al arbeidsongeschikt was. Eisers stelling dat in het onderhavige geval zijn arbeidsongeschiktheid alleen objectief kan worden vastgesteld op basis van verklaringen van familie en vrienden, kan de rechtbank eveneens niet volgen. Immers, artikel 2 van de Wajong bepaalt onder meer dat de arbeidsongeschiktheid als "rechtstreeks en objectief medisch" gevolg van ziekten of gebreken dient te worden vastgesteld. Verklaringen van familie en vrienden kunnen hier niet onder vallen.
Nu uit hetgeen eiser heeft aangevoerd niet blijkt dat hij als studerende kon worden aangemerkt in het jaar, voorafgaande aan de dag waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, heeft verweerder terecht geoordeeld dat eiser ook op grond van artikel 5 lid 1 sub b van de Wajong niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt."
In hoger beroep heeft appellant zijn stelling dat hij al op de leeftijd van 17 jaar arbeidsongeschikt was door de ziekte schizofrenie herhaald.
Daartoe is minder dan 10 dagen voor de datum van het onderzoek ter zitting in deze zaak een verklaring van 20 december 2005 van E. Bieseman, behandelaar bij de RIAGG Rijnmond, overgelegd inhoudende dat uit de hem bekende gegevens blijkt dat appellant op zijn 15e jaar al de eerste symptomen van schizofrenie had.
De bezwaarverzekeringsarts S.R. Hofman heeft hierop gereageerd in een rapport van 27 augustus 2007, waarin zij erop heeft gewezen dat het best kan zijn dat de eerste symptomen van schizofrenie (achteraf bezien) vanaf het 15e jaar aanwezig waren. Deze waren toen nog niet zodanig dat appellant hierdoor arbeidsongeschikt was. De bezwaarverzekeringsarts wijst erop dat appellant op zijn 16e jaar nog zijn einddiploma van school kon behalen.
De Raad oordeelt als volgt.
Al hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep is aangevoerd, geeft de Raad geen aanleiding de aangevallen uitspraak rechtens voor onjuist te houden.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting wijst de Raad erop dat voor de toepassing van de WAJONG niet beslissend is of appellant op de dag waarop hij 17 jaar werd, aan schizofrenie leed maar of, als dit het geval was, die ziekte op die datum reeds zodanige arbeidsbeperkingen met zich bracht dat appellant hierdoor op die datum 75% of minder van het voor hem toen geldende minimumloon kon verdienen.
In de beschikbare gegevens en het verhandelde ter zitting heeft de Raad onvoldoende aanwijzingen gevonden om tot de conclusie te komen dat appellant op 30 juni 1998 door ziekte of gebrek zodanig beperkt was dat hij niet in staat was om 75% van het voor hem geldende minimumloon te verdienen.
Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat appellant zijn schooldiploma in 1998 heeft kunnen halen en dat appellant van 31 augustus 1998 tot 28 december 2001 incidenteel heeft gewerkt via uitzendbureaus. Dat appellant door Marokkaanse jongens zou zijn overgehaald om te gaan werken, zoals appellants vader ter zitting heeft verklaard, en dat jonge patiƫnten als appellant kwetsbaar zijn, zoals mevrouw Nuiten ter zitting heeft verklaard, doet niet af aan het gegeven dat er blijkens de door het Uwv bijgehouden registratie van appellants arbeidsverleden in het hiervoor genoemde tijdvak incidenteel gewerkt is en met dat werk inkomen is verdiend, hetgeen niet wijst op onvermogen om inkomensvormende arbeid te verrichten in die periode.
Voorts blijkt uit de gegevens van de huisarts niet dat voor februari 2002 de ziekte schizofrenie ooit ter sprake is geweest bij die arts. Van gerichte behandeling in verband met schizofrenie, die arbeidsbeperkingen met zich brengt, blijkt pas nadat appellant in mei 2002 in Frankrijk is opgepakt voor handel in en bezit van drugs en nadat hij in 2003 een psychotisch toestandsbeeld is gaan vertonen.
De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.W. Engelhart.
JL