Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5731

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6555 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO.


Uitspraak

05/6555 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 oktober 2005, 04/1101 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv). Datum uitspraak: 16 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen & Scheers Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld. Appellant heeft de gronden ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens het Uwv is een nadere rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten, voorzien van bijlagen, ingezonden. Appellant heeft nadere gronden ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2007. Appellant is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 8 maart 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 29 maart 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen onder de overweging dat appellant voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van die wet is. Bij besluit van 11 augustus 2004, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 maart 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv appellants belastbaarheid, zoals verwoord in de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), niet heeft overschat. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. In lijn met de jurisprudentie van de Raad inzake het zogenaamde Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) – verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 9 november 2004, LJN: AR4718 – heeft de rechtbank geoordeeld dat de gewenste onderbouwing van de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies pas tijdens de procedure bij de rechtbank is gegeven. Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand gelaten. Voorts heeft de rechtbank bepalingen gegeven nopens de vergoeding van proceskosten en griffierecht. In hoger beroep heeft appellant zijn onvrede over allerlei aangelegenheden het Uwv betreffende geuit en wel met name met betrekking tot de gang van zaken bij zijn reïntegratie en zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Tevens heeft appellant wederom een grief inzake de vaststelling van zijn maatmanloon naar voren gebracht. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend en hij overweegt daartoe het volgende. De Raad heeft evenals de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan, waarop het bestreden besluit is gebaseerd. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het medische aspect van het bestreden besluit onderschrijft de Raad. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd kan geen ander licht op de zaak werpen. In hoger beroep zijn geen afzonderlijke grieven tegen het oordeel van de rechtbank over de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies aangevoerd. De Raad overweegt dat hij in lijn met zijn uitspraak van 17 april 2007, LJN: BA2955, wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak over de medische geschiktheid van de geselecteerde functies onderschrijft. Ten aanzien van de vaststelling door het Uwv van het voor appellant geldende maatmaninkomen merkt de Raad op in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten van 6 juli 2005 geen aanknopingspunten te zien voor het oordeel dat het Uwv bedoeld maatmaninkomen op onjuiste wijze heeft bepaald. Ook naar het oordeel van de Raad is in het geval van appellant zijn uurloon bij een werkweek van 32 uren niet anders dan bij een werkweek van 16 uren. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant verandert daardoor dan ook niet. Ten slotte overweegt de Raad dat de grieven met betrekking tot reïntegratie en de toepassing van de Werkloosheidswet buiten de omvang van het thans aan de orde zijnde geding vallen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) J.W. Engelhart. MK