Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5720

Datum uitspraak2007-07-18
Datum gepubliceerd2007-10-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers06/4738
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of dolfijntherapie moet worden begrepen onder als AWBZ-zorg aangemerkte activerende begeleiding. De rechtbank is van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.: AWBZ 06/4738 SCO1 Uitspraak in het geding tussen [Eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en Zorgkantoor Delft Westland Oostland/Nieuwe Waterweg Noord, verweerder. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 25 april 2006 heeft verweerder geweigerd de verantwoording persoonsgebonden budget van eiser te verwerken daar een deel van de in de verantwoording opgenomen zorg geen AWBZ-verzekerde zorg is. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 12 mei 2006 bezwaar gemaakt. Op 19 september 2006 is eisers wettelijk vertegenwoordig door verweerder gehoord op het bezwaar. Bij besluit van 10 november 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 28 november 2006 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 4 januari 2007 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2007. Aanwezig was eisers wettelijk vertegenwoordiger, [X]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.M. van Veen. 2 Overwegingen 2.1 Feiten en omstandigheden die als vaststaand worden aangenomen Eiser is lijdende aan een handicap en heeft deelgenomen aan dolfijninteractieve sessies via Doc Dolphin te Den Haag. De kosten voor deze therapie heeft eiser ten laste van het hem toegekende persoongebonden budget (hierna: PGB) gebracht door vermelding van de bedragen op de verantwoordingsstaat (voorschot) PGB. 2.2 Standpunten van partijen Verweerder heeft in het bestreden besluit onder handhaving van het primaire besluit het standpunt ingenomen dat kosten voor dolfijntherapie niet ten laste van het aan eiser toegekende PGB kunnen worden gebracht omdat die therapie niet is bergrepen onder de AWBZ-verzekerde zorg. Ten tijde in geding stonden de criteria voor toetsing van activerende begeleiding als vorm van AWBZ-zorg al vast. Dolfijntherapie voldoet niet aan die criteria. Eiser kan zich met het standpunt van verweerder niet verenigen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij baat heeft gehad bij de dolfijntherapie en dat zijn toestand door het volgen van die therapie is verbeterd, zodat de dolfijntherapie dient te worden gebracht onder activerende begeleiding en als zodanig ten laste van het PGB kan worden gebracht. Bovendien zouden andere zorgkantoren dolfijntherapie hebben vergoed. 2.3 Juridisch kader Artikel 6, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat verzekerden aanspraak hebben op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging. Onder deze zorg zijn begrepen voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid, of strekkende tot verbetering van levensomstandigheden, alsmede maatschappelijke dienstverlening. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden aard, inhoud en omvang van de zorg waarop aanspraak bestaat geregeld; daarbij kunnen met betrekking tot de inhoud en omvang van de zorg beperkingen worden gesteld. Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat slechts aanspraak op zorg, als bedoeld in artikel 9a van die wet bestaat, indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen. Als vorm van zorg, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, is in artikel 2, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van 25 oktober 2002, Stb. 527 (hierna: BZA), onder meer aangewezen de in artikel 7 gedefinieerde zorgfunctie activerende begeleiding. Blijkens artikel 7 van het BZA omvat activerende begeleiding door een instelling te verlenen activerende activiteiten gericht op: a. herstel of voorkomen van verergering van gedrags- of psychiatrische problematiek; of b. het omgaan met de gevolgen van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Artikel 2.6.1, aanhef en onder b, van de Regeling subsidies AWBZ (hierna: de Regeling) bepaalt, voor zover thans van belang, dat onder activerende begeleiding wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het BZA. Artikel 2.6.9, eerste lid, sub a, van de Regeling luidt: “De verzekerde gebruikt het budget uitsluitend voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 2.6.1”. 2.4 Beoordeling Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of dolfijntherapie moet worden begrepen onder als AWBZ-zorg aangemerkte activerende begeleiding. De rechtbank is van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Zij overweegt daartoe het volgende. Voor de beoordeling van de vraag of een therapie dient te worden aangemerkt als activerende begeleiding, dient ingevolge artikel 7 van het BZA te worden beoordeeld of de therapie het functioneren van de verzekerde verbetert dan wel verergering doet voorkomen, waarbij het verbeterdoel met een door de beroepgroep effectief beoordeeld middel moet worden nagestreefd. De criteria die verweerder daarbij hanteert zijn neergelegd in de Gids functiegerichte aanspraken van 27 november 2003 van het CvZ. In zijn advies van 21 februari 2006 (RZA 2006/36) heeft het CvZ geoordeeld dat “het enkele feit dat een nieuwe behandeling beschikbaar is en de aanbieders dit aanprijzen en de interventie in het individuele geval tot een positief resultaat leidt, voor het College onvoldoende grond is om te concluderen dat de behandeling als effectieve methode door de beroepsgroep is aan te merken”. Het CvZ oordeelt vervolgens dat dolfijntherapie niet als activerende begeleiding in de zin van artikel 7 van het BZA in aanmerking komt. Dit door verweerder overgenomen oordeel is naar het oordeel van de rechtbank rechtens niet onjuist of onredelijk, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dolfijntherapie niet kan gelden als een onder de AWBZ-zorg begrepen therapie. De stelling van eiser dat verweerder dat standpunt niet uitdrukkelijk had ingenomen ten tijde van het (namens eiser) aangaan van het contract met Doc Dolphin doet hieraan niet af. Evenmin doet daaraan af eisers niet nader onderbouwde stelling dat andere zorgkantoren in het verleden wel zijn overgegaan tot vergoeding van de kosten voor dolfijntherapie. Desgevraagd hebben partijen te kennen gegeven dat zij geen zorgkantoren kunnen noemen door wie of gevallen waarin dolfijntherapie is vergoed. Voor zover eiser mocht hebben bedoeld een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, kan dit beroep dan ook niet slagen. Dat Doc Dolphin in een latere fase waarschuwingen op zijn website heeft gezet waaruit blijkt dat vergoeding van dolfijntherapie niet onder de AWBZ valt, doet aan het vorenstaande evenmin af. In dit geval had het op de weg van eiser gelegen zich te informeren over eventuele vergoeding van de therapie, alvorens de overeenkomst met Doc Dolphin aan te gaan. Nu verweerder terecht heeft geoordeeld dat dolfijntherapie niet beschouwd kan worden als activerende begeleiding in de zin van artikel 7 van het BZA en nu een persoongebonden budget slechts voor betaling van AWBZ-verzekerde zorg kan worden aangewend, heeft verweerder terecht geweigerd de kosten ten laste te brengen van het aan eiser toegekende budget. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. J.J.J. Schols, rechter, en door deze en C.E. Delvaux, griffier, ondertekend. De griffier: De rechter: Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007. Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.