Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5669

Datum uitspraak2007-10-03
Datum gepubliceerd2007-10-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/919
Statusgepubliceerd


Indicatie

EG-steunverlening akkerbouwgewassen


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Zesde enkelvoudige kamer AWB 06/919 3 oktober 2007 5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen Uitspraak in de zaak van: Maatschap A en B en C, te D, appellante, gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, gemachtigde: mr. L.C. Commandeur, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen. 1. De procedure Appellante heeft bij brief van 19 december 2006, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 november 2006. Bij dit besluit heeft verweerder opnieuw beslist op het bewaar van appellante tegen verweerders besluit van 24 december 2004 op de door appellante ingediende aanvraag akkerbouwsteun 2004 in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling). Bij brief van 26 januari 2007 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld. Bij brief van 27 februari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 22 augustus 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht bij monde van hun gemachtigden. 2. De grondslag van het geschil 2.1 In Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen is onder meer het volgende bepaald: “Artikel 8 Wijzigingen in de steunaanvraag "oppervlakten" 1. Onverminderd het bepaalde in lid 3, mogen na de uiterste datum voor de indiening van de steunaanvraag "oppervlakten" individuele voor de landbouw gebruikte percelen die nog niet in de steunaanvraag waren aangegeven, worden toegevoegd, en wijzigingen met betrekking tot het gebruik of de steunregeling worden aangebracht, voorzover alle krachtens de op de betrokken steunregeling van toepassing zijnde sectorspecifieke voorschriften geldende voorwaarden in acht worden genomen. 2. De toevoeging van percelen landbouwgrond en wijzigingen als bedoeld in lid 1 moeten schriftelijk aan de bevoegde instantie worden meegedeeld tot uiterlijk de datum die voor de inzaai of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 is vastgesteld. Het bepaalde in artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 is van overeenkomstige toepassing. 3. Wanneer de bevoegde instantie het bedrijfshoofd reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in zijn steunaanvraag, of van haar voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen met betrekking tot de betrokken percelen landbouwgrond geen toevoegingen of wijzigingen overeenkomstig de leden 1 en 2 worden aangebracht. Artikel 12 Verbetering van kennelijke fouten Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast. Artikel 14 Intrekking van steunaanvragen 1. een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. Wanneer echter de bevoegde instantie het bedrijfshoofd reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in zijn steunaanvraag, of van haar voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen de bij de onregelmatigheden betrokken gedeelten van de aanvraag niet worden ingetrokken. 2. (…)” Artikel 9 van de Regeling luidde voorzover en ten tijde hier van belang: “1. Na sluiting van de aanvraagperiode, doch uiterlijk op de datum die voor de inzaai of overeenkomstig de raadsverordening is vastgesteld, kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd overeenkomstig artikel 8 van verordening 2419/2001. 2. Indien de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, na de aldaar bedoelde datum door LASER worden ontvangen, wordt de subsidie die betrekking heeft op het daadwerkelijke gebruik van de betrokken percelen verlaagd met 1% per werkdag dat de wijzigingen te laat worden ingediend. 3. In afwijking van het tweede lid, worden de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, die meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode door LASER worden ontvangen, niet meer geaccepteerd. Indien deze uiterste datum evenwel ligt voor of op de in het eerste lid bedoelde datum voor de inzaai, worden de wijzigingen die na de datum voor de inzaai worden ontvangen niet meer geaccepteerd. 4. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten in geval van een door LASER erkende kennelijke fout na de in het eerste lid bedoelde datum worden verbeterd. 5. De aanvraag oppervlakten kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, echter indien LASER, de AID of het productschap de producent in kennis heeft gesteld van: a. onregelmatigheden in zijn aanvraag oppervlakten, of b. het voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen de bij de onregelmatigheden betrokken gedeelten van de aanvraag niet worden ingetrokken. 6. Van de wijziging bedoeld in het eerste lid, de verbetering bedoeld in het vierde lid en de intrekking bedoeld in het vijfde lid wordt LASER schriftelijk in kennis gesteld.” 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellante heeft bij haar aanvraag oppervlakten 2004 onder meer percelen met de nummers 4, 5, 11, 12, 13 en 16 als voederareaal opgegeven. Daarnaast heeft zij onder andere het perceel 7 (2,85 hectare) met maïs voor akkerbouwsteun opgegeven. In totaal heeft appellante voor 18,35 hectare maïs steun aangevraagd. - Bij brief van 22 juni 2004 heeft appellante verweerder een correctie op haar aanvraag oppervlakten toegezonden, waarbij zij aangaf de percelen 4, 5, 7, 11, 12, 13 en 16 uit haar aanvraag te willen terugtrekken. Daartoe heeft zij een kopie van het overzicht gewaspercelen 2004 meegezonden, waarop zij genoemde percelen heeft doorgestreept. - Tijdens een op 28 juni 2004 met een medewerker van verweerders Dienst Laser (thans: Dienst Regelingen) gevoerd telefoongesprek heeft appellante verzocht de terugtrekking van genoemde percelen weer ongedaan te maken. - Verweerder heeft hierop de aanvraag ambtshalve aangepast door de bijdragecode 800 bij de percelen voederareaal te wijzigen in 875 (geen bijdrage) en de bijdragecode 845 bij het maïsperceel 7 te wijzigen in 999 (geen bijdrage). - Bij besluit van 24 december 2004 heeft verweerder appellante op haar aanvraag 2004 een bedrag van € 6074,91 aan akkerbouwsteun toegekend voor 15,50 hectare maïs. Tevens is haar bij deze gelegenheid meegedeeld dat voor haar 28.95 ha voederareaal werd geregistreerd. - Bij brief van 31 januari 2005 heeft appellante tegen het besluit tot toekenning van akkerbouwsteun bezwaar gemaakt. In de brief heeft zij tevens bezwaar gemaakt tegen het aantal ha voederareaal dat voor haar werd geregistreerd. In het bezwaarschrift heeft appellante aangevoerd dat een medewerkster van de Dienst Regelingen tijdens het telefonisch contact op 28 juni 2004 heeft toegezegd dat de bij de brief van 22 juni 2004 gevraagde terugtrekking van de percelen zou worden teruggedraaid en dat het niet nodig was dat appellante dit nog schriftelijk zou bevestigen. - Bij besluit van 14 juni 2005 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. - Het tegen deze ongegrondverklaring ingestelde beroep heeft het College behandeld onder nummer AWB 05/526. Op 21 april 2006 heeft dit geleid tot een uitspraak. Daarbij werd het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder werd opgedragen appellante alsnog op haar bezwaren te horen en daarna opnieuw op het bezwaar te beslissen. - Verweerder heeft appellante op 20 juli 2006 gehoord op haar eerder ingediende bezwaren. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante opnieuw ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen. Appellante heeft ten onrechte betoogd dat een strikte toepassing van de Regeling er toe zou moeten leiden dat de correctievoorstellen van 22 juni 2004 buiten beschouwing blijven. Intrekking van een aanvraag kan ingevolge artikel 9 van de Regeling steeds plaatsvinden totdat een onregelmatigheid in de aanvraag is geconstateerd of het voornemen kenbaar is gemaakt om een fysieke controle uit te voeren waarbij vervolgens onregelmatigheden worden vastgesteld. Het toevoegen van subsidiabele percelen is ingevolge artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 jo. artikel 9 van de Regeling niet meer mogelijk na 11 juni 2004. Dit is wel mogelijk indien de aanvraag een door verweerder erkende kennelijke fout zou hebben bevat. Daarvan is geen sprake. Een kennelijke fout kan alleen betrekking hebben op onjuistheden ten tijde van het intrekkingsverzoek van 22 juni 2004. Verweerder behoefde geen twijfel te hebben omtrent hetgeen met dit verzoek werd beoogd. Gebeurtenissen na 22 juni 2004 (de door appellante gestelde telefonische toezegging van 28 juni 2004 van een medewerkster van verweerder) kunnen nimmer aanleiding geven tot een kennelijke fout. Daarnaast is uit het door verweerder bijgehouden verslagsysteem niet gebleken dat door de medewerkster E van Dienst Regelingen is toegezegd dat de intrekkingen inderdaad ongedaan zouden worden gemaakt. In het verweerschrift is hieraan toegevoegd dat de terugzetting van maïsperceel 7 met de code 999 (geen bijdrage) geen kennelijke fout oplevert. Het door appellante gewenste resultaat is dat perceel 7 alsnog wordt voorzien van de bijdragecode 845 (akkerbouwsteun). Dat zou echter alleen kunnen indien het wijzigingsverzoek van 22 juni 2004 een kennelijke fout bevat. Dat is niet het geval. 4. Het standpunt van appellante Na het verzoek tot terugtrekking van de percelen 4, 5, 7, 11, 12, 13 en 16 van 22 juni 2004 heeft de toenmalige gemachtigde van appellante op 28 juni 2004 in een telefonisch gesprek met de medewerkster E van Dienst Regelingen verzocht de intrekking weer ongedaan te maken. In plaats daarvan heeft verweerder de aanvraag ambtshalve aangepast door de betreffende percelen met een gewijzigde bijdragecode weer op te voeren. Het opvoeren van nieuwe percelen na 11 juni 2004 (de laatste datum waarop wijziging nog mogelijk was) kan alleen hebben plaatsgevonden in het kader van een door verweerder erkende kennelijke fout. In dat geval kan ook appellante haar aanvraag wijzigen. Daarenboven werd het wijzigingsverzoek van 22 juni 2004 ingediend na een door verweerder uitgevoerde controle. Dat betekent dat verweerder dit verzoek niet had mogen uitvoeren. Appellante meent derhalve dat verweerder het verzoek tot ongedaanmaking van het verzoek tot terugtrekking van een aantal percelen - zoals in het telefoongesprek ook is toegezegd - had moeten honoreren. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Appellante meent dat haar ten onrechte niet de gelegenheid is geboden haar fout - het verzoek d.d. 22 juni 2004 om de percelen 4, 5, 7, 11, 12, 13 en 16 uit de aanvraag terug te trekken - ongedaan te maken, door toe te laten dat deze percelen weer op de steunaanvraag werden opgevoerd. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Regeling is het na 11 juni 2004 niet meer toegestaan subsidiabele oppervlakte aan de subsidieaanvraag toe te voegen. Verweerder heeft, conform het schriftelijk verzoek van appellante van 22 juni 2004, de betreffende percelen uit de aanvraag geschrapt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het op 28 juni 2004 aan de aanvraag weer toevoegen van deze percelen op grond van artikel 9, eerste lid, van de Regeling niet is toegestaan. Voor de stelling van appellante ter zitting, dat verweerder de gevraagde doorhaling op 28 juni 2004 feitelijk nog niet administratief had verwerkt en er eigenlijk geen sprake was van een verzoek tot toevoeging van percelen aan de aanvraag, bieden de stukken in het dossier, waaronder het feitenrelaas van het ‘document memo’s’, geen aanknopingspunt. Daar komt bij dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft uiteengezet dat een intrekkingsverzoek, zoals appellante dat op 22 juni 2004 heeft gedaan, eenvoudig kan worden verwerkt en steeds snel administratief wordt doorgevoerd. Het College heeft geen reden aan de juistheid van deze uitlating te twijfelen. Wijziging van de aanvraag, zoals door appellante op 28 juni 2004 telefonisch verzocht, zou derhalve slechts mogelijk zijn geweest indien in de aanvraag een kennelijke fout was aangetroffen. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten. Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Daarvan is in dit geval geen sprake, nu de wijzigingen, voorzover ze konden worden doorgevoerd, op verzoek van appellante zijn aangebracht en niet voortkomen uit een door verweerder erkende kennelijke fout. 5.2 Ingevolge artikel 14, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan een aanvraag te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. Intrekking is echter niet meer mogelijk als de landbouwer reeds in kennis is gesteld van onregelmatigheden in de aanvraag. Appellante heeft betoogd dat verweerder haar verzoek tot terugtrekking van de meergenoemde percelen niet had mogen inwilligen, vanwege de op 22 juni 2004 door verweerder uitgevoerde controle van de aanvraag en de daarbij geconstateerde onregelmatigheden, waarvan verweerder bij brief van 23 juni 2004 met als onderwerp ‘ambtshalve wijziging’ aan appellante verslag heeft gedaan. Appellante miskent evenwel dat de aanschrijving door verweerder bij brief van 23 juni 2004 betrekking had op andere percelen dan die welke appellante in haar brief van 22 juni heeft vermeld. Hetgeen appellante heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat verweerder, achteraf bezien, in strijd met artikel 14 van de Verordening voornoemd haar verzoek tot terugtrekking van de betreffende percelen heeft ingewilligd. 5.4 De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007. w.g. F.Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas