Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5658

Datum uitspraak2007-10-11
Datum gepubliceerd2007-10-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/447785-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

In dit vonnis is vooral van belang hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van het beroep op noodweer(exces) door verdachte met betrekking tot het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte sprake is van ‘culpa in causa’ en verwerpt derhalve het beroep op noodweer(exces). De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van verdachte blijkt dat hij in de avond van 22 september 2006, nadat hij van Markovic had gehoord over het incident tussen Markovic en Hoebee, met Markovic naar Hoebee is gegaan. Zij zijn naar de coffeeshop gegaan, vervolgens naar de woning van Hoebee en uiteindelijk weer terug naar de coffeeshop. Uit de verklaring van - onder meer - getuige Riedewald blijkt dat verdachte en Markovic in de coffeeshop hebben gevraagd naar Hoebee en zich geagiteerd en agressief hebben gedragen. Zonder dat daartoe op dat moment enige aanleiding bestond, heeft verdachte op een bepaald moment een revolver gepakt en hiermee op een voor aanwezigen in de coffeeshop zichtbare en hoorbare wijze een glazen lamp boven de bar stukgeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank was het gedrag van verdachte, meer in het bijzonder zijn agressie in samenhang met het tevoorschijn halen van de revolver, dermate bedreigend dat hij daardoor heeft kunnen en mogen verwachten dat zou worden gereageerd op zijn handelen en dat een eventuele reactie een gewelddadig karakter zou hebben. Door vervolgens niet de eventuele confrontatie met wie dan ook die op zijn handelen zou reageren uit de weg te gaan, bijvoorbeeld door de coffeeshop onmiddellijk te verlaten, heeft verdachte zich door eigen toedoen gebracht in de situatie, die vervolgens ontstond. Dit gedrag van verdachte voorafgaande aan het schieten door Hoebee staat dan ook in de weg aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) door de verdachte.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/447785-06 Datum uitspraak: 11 oktober 2007 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens: geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, ter zitting door verdachte opgegeven adres: [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2007. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen … 3. Waardering van het bewijs De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, ten aanzien van het onder 1 primair telastegelegde, op 22 september 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slacht[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, met een vuurwapen meermalen van korte afstand op die [slachtoffer] heeft geschoten, ten aanzien van het onder 2 telastegelegde, op 26 september 2006 te Amsterdam een wapen van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool (merk Smith en Wesson, type Model 2213, kaliber .22 Long Rifle), en munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 6 patronen (kaliber .22 Long Rifle), voorhanden heeft gehad, ten aanzien van het onder 3 telastegelegde, op 22 september 2006 te Amsterdam een wapen van categorie II of III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een revolver (merk Magnum 357), voorhanden heeft gehad, ten aanzien van het onder 4 telastegelegde, op 22 september 2006 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk a) een rechterachterportier van een auto (merk Volvo 940, [kenteken]) en b) een ruit van een auto (merk Renault Twingo E2, [kenteken]) en c) een achterruit van een auto (merk Renault Megane Scenic, [kenteken]), toebehorende aan respectievelijk ad a) [ged[gedupeerde1] en ad b) [gedup[gedupeerde2] en ad c) [gedupe[gedupeerde3], heeft vernield en beschadigd door met een vuurwapen een kogel in het rechterachterportier van de auto (merk Volvo) van die [gedupeerde1] te schieten en door met een vuurwapen een kogel door de ruit van de auto (merk Renault Twingo) van die [gedupeerde2] te schieten en door met een vuurwapen een kogel door de achterruit van de auto (merk Renault Megane Scenic) van die [gedupeerde3] te schieten. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. Overwegingen ten aanzien van het bewijs, de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte met betrekking tot het onder 1 telastegelegde Reconstructie van de gebeurtenissen Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, met name de verklaringen van verdachte, de verklaringen van de getuigen [g[getuige1] (hierna: [getuige1]) en [getuige2], de verklaringen van medeverdachte [slacht[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) zoals hij die bij de politie heeft afgelegd en de verklaring van getuige [[getuige3] (hierna: [getuige3]) zoals zij die ter terechtzitting heeft afgelegd, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. In de avond van 22 september 2006 is [getuige1], een goede vriend van verdachte, naar [coffeeshop] (hierna: de coffeeshop), gevestigd aan de [adres], gegaan. In de coffeeshop is hij naar [slachtoffer], de beheerder van de coffeeshop, gelopen. [getuige1] en [slachtoffer] hebben met elkaar gepraat, ruzie gekregen en op een gegeven moment heeft [slachtoffer] [getuige1] een kopstoot gegeven. Hierop heeft [slachtoffer] de coffeeshop geagiteerd verlaten en is hij naar zijn woning aan de [adres] gegaan, waarvan de achtertuin grenst aan de achterzijde van de coffeeshop. [getuige1] heeft vervolgens de coffeeshop - eveneens geagiteerd - verlaten. Hij is vertrokken in het gezelschap van de hem bekende [betrokken[betrokkene1] (hierna: [betrokkene1]), die ook in de coffeeshop aanwezig was. [getuige1] heeft vervolgens telefonisch contact gezocht met verdachte. Verdachte bleek in een horecagelegenheid elders in de stad te zijn. [getuige1] en [betrokkene1] zijn hierop naar verdachte gegaan. [getuige1] heeft verdachte verteld over het voorval tussen hem en [slachtoffer] eerder die avond. Hierop heeft verdachte, die [slachtoffer] al lange tijd kende, voorgesteld om naar [slachtoffer] te gaan. Verdachte, die op dat moment een fles cognac op had en cocaïne had gebruikt, en [getuige1] zijn in het gezelschap van [betrokkene1] naar de coffeeshop gereden. Verdachte en [getuige1] zijn de coffeeshop ingegaan en hebben aan de barvrouw, [getuige3], op boze wijze gevraagd waar [slachtoffer] was. Hierop heeft [getuige3] geantwoord dat [slachtoffer] er niet was. Verdachte en [getuige1] zijn naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Ze hebben op de voordeur van de woning geklopt. Er kwam echter geen reactie van [slachtoffer], waarop verdachte en [getuige1] weer naar de coffeeshop zijn gegaan. Ze gingen wederom naar [getuige3] en vroegen op agressieve en geagiteerde manier waar [slachtoffer] was. Hierop heeft [getuige3] opnieuw geantwoord dat hij niet in de coffeeshop was, gevraagd of ze kalm wilden worden en hun een drankje aangeboden. Opeens heeft verdachte een revolver achter uit zijn broek gehaald en hiermee op een voor aanwezigen in de coffeeshop zichtbare en hoorbare wijze bovenhands een glazen lamp, die boven de bar hing, stukgeslagen. Verdachte heeft daarbij in de beweging waarmee hij de lamp heeft kapotgeslagen en hij het wapen weer naar beneden heeft gebracht, het wapen (kort) in de richting van [getuige3] gewezen. [getuige3] is hierop naar achter gesprongen in de richting van de opening naar de keuken. [getuige1] heeft tegen verdachte gezegd dat [getuige3] er niets mee te maken had en de arm van verdachte vastgepakt en naar beneden gehouden. Verdachte heeft zijn revolver hierop weggestopt achter zijn rug in zijn broek. [slachtoffer] is na het incident met [getuige1] eerder die avond meerdere keren vanuit de tuin van zijn woning gaan kijken of alles in orde was in de coffeeshop. Zo heeft hij door de achterdeur van de coffeeshop ook gezien dat verdachte met zijn revolver in een zwiep de lamp boven de bar kapot sloeg. Nadat hij dit had gezien is hij meteen zijn woning ingegaan, heeft een geladen pistool uit de kast gepakt en is buitenom naar de voorkant van de coffeeshop gegaan. [slachtoffer] heeft vervolgens, en in de wetenschap dat verdachte en [getuige1] zich nog in de coffeeshop bevonden, waarschijnlijk staand net buiten het tochtportaal van de coffeeshop, in ieder geval één schot gelost in de richting van de coffeeshop, welke kogel terecht is gekomen in de linkerdeurpost en is teruggevallen op de vloer van het tochtportaal. [slachtoffer] is vervolgens weggerend voor het raam van de coffeeshop langs naar zijn woning. Verdachte heeft op het schot van [slachtoffer] gereageerd door in ieder geval drie keer in de richting van de schutter terug te schieten. Hij heeft één keer geschoten in de richting van het tochtportaal en twee keer door het raam van de coffeeshop. Standpunt van de verdachte De raadsvrouw van verdachte heeft zich, kort samengevat, ten aanzien van de onder 1 primair telastegelegde poging tot moord dan wel poging tot doodslag primair op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft zij een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Ten aanzien van de voorbedachte rade De rechtbank is met verdachte en de officier van justitie van oordeel dat de voorbedachte rade bij verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Nu verdachte direct heeft gereageerd op een schot in de richting van de coffeeshop waarin hij zich bevond, is aannemelijk dat verdachte zonder al te veel nadenken heeft teruggeschoten. Bij deze situatie past dan ook niet de conclusie dat bij verdachte sprake is geweest van een (kort) moment van kalm beraad en rustig overleg, zoals vereist voor de aanname van voorbedachte rade. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van poging tot moord. Ten aanzien van opzet op de dood van de schutter ([slachtoffer]) De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte sprake was van opzet op de dood van de schutter, die later [slachtoffer] bleek te zijn. In dit verband is van belang dat uit de verklaringen van verdachte en getuigen - vooral de verklaring van getuige [getuige1] is in dit verband van belang - blijkt dat verdachte, nadat hij werd beschoten, terug heeft geschoten in de richting van de schutter. Voorts is aannemelijk dat verdachte in ieder geval nog tweemaal in de richting van de schutter heeft geschoten. In dit verband is van belang dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij dacht een schim voor het raam te hebben gezien. Voorts neemt de rechtbank als vaststaand aan dat verdachte tweemaal door het raam van de coffeeshop heeft geschoten en dat [slachtoffer] voor het raam van de coffeeshop langs in de richting van zijn woning is weggerend. Gezien het voorgaande was er bij verdachte tenminste sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van de schutter. De rechtbank acht de telastegelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van noodweer dan wel noodweerexces De rechtbank merkt allereerst op dat zij in de zaak van [slachtoffer], die primair poging tot moord dan wel doodslag van verdachte en [getuige1] en subsidiair poging tot zware mishandeling van verdachte en [getuige1] is telastegelegd, tot het oordeel is gekomen dat [slachtoffer] heeft gehandeld uit noodweerexces. Dat er bij [slachtoffer] sprake was van noodweerexces hoeft echter niet in de weg te staan aan de aanname van noodweer(exces) bij verdachte. De rechtbank is echter van oordeel dat bij verdachte sprake was van zodanige “eigen schuld” dat dit aan aanvaarding van het beroep op noodweer(exces) in de weg staat. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat hij in de avond van 22 september 2006, nadat hij van [getuige1] had gehoord over het incident tussen [getuige1] en [slachtoffer], met [getuige1] naar [slachtoffer] is gegaan. Zij zijn naar de coffeeshop gegaan, vervolgens naar de woning van [slachtoffer] en uiteindelijk weer terug naar de coffeeshop. Uit de verklaring van - onder meer - getuige [getuige3] blijkt dat verdachte en [getuige1] in de coffeeshop hebben gevraagd naar [slachtoffer] en zich geagiteerd en agressief hebben gedragen. Zonder dat daartoe op dat moment enige aanleiding bestond, heeft verdachte op een bepaald moment een revolver gepakt en hiermee op een voor aanwezigen in de coffeeshop zichtbare en hoorbare wijze een glazen lamp boven de bar stukgeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank was het gedrag van verdachte, meer in het bijzonder zijn agressie in samenhang met het tevoorschijn halen van de revolver, dermate bedreigend dat hij daardoor heeft kunnen en mogen verwachten dat zou worden gereageerd op zijn handelen en dat een eventuele reactie een gewelddadig karakter zou hebben. Door vervolgens niet de eventuele confrontatie met wie dan ook die op zijn handelen zou reageren uit de weg te gaan, bijvoorbeeld door de coffeeshop onmiddellijk te verlaten, heeft verdachte zich door eigen toedoen gebracht in de situatie, die vervolgens ontstond. Dit gedrag van verdachte voorafgaande aan het schieten door [slachtoffer] staat dan ook in de weg aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) door de verdachte. Overweging ten aanzien van het bewijs met betrekking tot het onder 4 telastegelegde De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de wederrechtelijkheid ten aanzien van het schieten door verdachte ontbreekt, nu hij zich noodzakelijk moest verdedigen. Hiermee komt de wederrechtelijkheid ten aanzien van de beschadiging van de auto’s eveneens te vervallen, aldus de raadsvrouw. De rechtbank deelt het standpunt van de raadsvrouw niet. Hiertoe verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen ten aanzien van de “eigen schuld” van verdachte, die in de weg staat aan een geslaagd beroep op noodweer(exces). De rechtbank acht het onder 4 telastegelegde feit dan ook bewezen. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezengeachte feiten, te weten de onder 1 primair, 2, 3 en 4 telastegelegde feiten, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [gedupeerde3] en [gedup[gedupeerde2] geheel toewijsbaar zijn en heeft zij ten aanzien van beide vorderingen oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte is op 22 september 2006 door eigen toedoen betrokken geraakt bij een schietpartij in een coffeeshop. In de coffeeshop waren andere mensen aanwezig en diverse buurtbewoners hebben de schoten gehoord. Tevens heeft verdachte door zijn schieten schade toegebracht aan de auto’s van willekeurige burgers. Een dergelijke schietpartij veroorzaakt grote onrust bij de direct betrokkenen, schokt de samenleving en zorgt ervoor dat mensen zich onveilig voelen. Dat verdachte op 22 september 2006 een geladen revolver bij zich droeg acht de rechtbank zeer kwalijk. Het ongecontroleerde en illegale wapenbezit kan (levens)gevaarlijke situaties teweegbrengen, hetgeen ook blijkt uit de schietpartij op 22 september 2006. Des te ernstiger is het dat verdachte, die blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 september 2006 eerder is veroordeeld in verband met overtredingen van de Wet Wapens en Munitie, bij zijn aanhouding op 26 september 2006 wederom in het bezit was van een vuurwapen met munitie. Gezien het voorgaande acht de rechtbank hierna te noemen strafoplegging passend en geboden. Met het opleggen van het voorwaardelijke strafdeel beoogt de rechtbank onder meer te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst niet meer schuldig zal maken aan verboden wapenbezit. De rechtbank ziet aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Hierbij houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat verdachte en [slachtoffer] elkaar al lange tijd kennen. Verdachte heeft geruime tijd een relatie gehad met de ex-vrouw van [slachtoffer] en fungeerde als een soort vader voor de zoon van [slachtoffer] en zijn ex-vrouw. Het is dan ook aannemelijk dat verdachte en [slachtoffer] elkaar in de toekomst, op wat voor manier dan ook, zullen blijven treffen. Door het opleggen van een gevangenisstraf voor een kortere duur dan gevorderd door de officier van justitie, hoopt de rechtbank bij te dragen aan het normaliseren van de verhoudingen tussen verdachte en [slachtoffer]. Onttrekking aan het verkeer De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 1 pistool Smith & Wesson 2213, 1 wapen Smith & Wesson (houder van vuurwapen) en 6 patronen .22 Long Rifle, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel Ten aanzien van de benadeelde partij [gedupeerde3] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [gedupeerde3], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4 bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 327,33 (driehonderd zevenentwintig euro en drieëndertig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [gedupeerde3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Ten aanzien van de benadeelde partij [gedupeerde2] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [gedupeerde2], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4 bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 67,- (zevenenzestig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [gedup[gedupeerde2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde: poging tot doodslag, ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III, ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Beveelt dat een gedeelte, groot 1 jaar, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 pistool Smith & Wesson 2213, 1 wapen Smith & Wesson (houder van vuurwapen) en 6 patronen .22 Long Rifle. Wijst de vorderingen van de benadeelde partijen [gedupeerde3], wonende op het [adres] toe tot een bedrag van € 327,33 (driehonderd zevenentwintig euro en drieëndertig eurocent). Veroordeelt verdachte aan [gedupeerde3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [gedupeerde3], te betalen de som van € 327,33 (driehonderd zevenentwintig euro en drieëndertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen. Wijst de vordering van de benadeelde partij [gedupeerde2], wonende op het [adres] toe tot een bedrag van € 67,- (zevenenzestig euro). Veroordeelt verdachte aan [gedupeerde2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [gedupeerde2], te betalen de som van € 67,- (zevenenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Janssen, voorzitter, mrs. R.M. Troost en C. Kraak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2007.