
Jurisprudentie
BB5650
Datum uitspraak2007-10-15
Datum gepubliceerd2007-10-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 06/1078
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 06/1078
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verkeersbesluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Zonder nadere motivering afgeweken van het advies van de bezwarencommissie. Ten onrechte nagelaten nader onderzoek te doen naar de verkeersintensiteit.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/1078
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder,
alsmede
Dorpsraad Bennekom, partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te Bennekom.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 januari 2006, verzonden 18 januari 2006.
2. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2002 heeft verweerder verscheidene verkeersbesluiten genomen, te weten:
- Het instellen van “een gebod rechtsaf slaan” voor gemotoriseerd verkeer over de Selterskampweg en de
Heerdlaan op de aansluiting met de Heelsumseweg door middel van plaatsing van verkeersteken D5 als bedoeld in de Bijlage van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV);
- Het instellen van “een gebod rechtdoor rijden” voor gemotoriseerd verkeer komende uit oostelijke richting over de Heelsumseweg door middel van plaatsing van verkeersteken D4 als bedoeld in Bijlage 1 van het RVV;
- Het instellen van “een gebod rechtsaf slaan of rechtdoor rijden” voor gemotoriseerd verkeer komend over de Alexanderweg, gelegen ten noorden van de Heelsumseweg door middel van plaatsing van verkeersteken D6 als bedoeld in de Bijlage RVV;
- De Hullenbergweg ter hoogte van de aansluiting op de Hullenberglaan door middel van het plaatsen van een paal af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer, ondersteund door het verkeersteken “doodlopende weg”.
Bij besluit van 17 mei 2005 heeft verweerder het besluit van 26 juni 2002 ingetrokken.
Bij het in rubriek 1 aangeduid besluit heeft verweerder de hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 17 mei 2005 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 24 augustus 2006 heeft de Dorpsraad Bennekom aan de Rechtbank verzocht hem in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.
Bij schrijven van 6 november 2006 heeft de rechtbank dit verzoek ingewilligd.
Het beroep is (gevoegd met de beroepen geregistreerd onder de nummers 06/1077, 06/1211 en 06/1212) behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 augustus 2007.
Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. ing. J.M.C. Bonestroo en ing. H. Campen. De partij ex artikel 8:26 van de Awb is vertegenwoordigd door P. v. Lookeren-Campagne en G. Zijlstra.
3. Overwegingen
Met het op 26 juni 2002 genomen besluit heeft verweerder onder meer beoogd afslagverboden in te stellen op de Heelsumseweg, de Heerdlaan en de Selterskampweg. Deze verkeersmaatregelen zijn bij het primaire besluit van 17 mei 2005 weer ingetrokken. In het thans bestreden besluit heeft verweerder dit besluit tot intrekking gehandhaafd. Hieraan ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat er ter plaatse een afname van het verkeer is waar te nemen en dat er een klein draagvlak bestaat voor invoering van de afslagverboden. Op grond hiervan is verweerder van mening dat de afslagverboden - die overigens nooit zijn geëffectueerd - kunnen vervallen.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Op zijn stellingen zal de rechtbank in het navolgende, voor zover nodig,
ingaan.
Vooraf stelt de rechtbank ambtshalve vast dat eiser is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertoe wordt overwogen dat de Hullenbergseweg bij de oorspronkelijke verkeersmaatregel is afgesloten door een paal en de aanduiding “doodlopende weg”. Dit heeft tot gevolg dat doorgaand verkeer richting het noorden de Hullenbergseweg en de Hullenberglaan niet meer als sluiproute zal gaan gebruiken, maar via de Heelsumseweg zal rijden. Hoewel het oorspronkelijke besluit feitelijk nooit is geëffectueerd, kan de in het bestreden besluit gehandhaafde intrekking van genoemde maatregelen derhalve directe gevolgen hebben voor de verkeersbewegingen op de Hullenberglaan, alwaar eiser woont. Hieruit volgt dat het belang van eiser daarom rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser dan ook terecht in zijn bezwaren tegen het besluit van 17 mei 2005 ontvangen.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994
(hierna: WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Voorts kunnen de in artikel 2, tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen hieraan ten grondslag liggen:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
(…).
Ingevolge artikel 14 van de WVW 1994 worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent het toepassen van verkeerstekens en onderborden alsmede omtrent het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting
van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van
het verkeer (...).
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994 geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden, voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
De nadere regels als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de WVW 1994 zijn vastgelegd in onder meer het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw).
Ingevolge artikel 21 van het Babw vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste lid, en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid tot het nemen van verkeersmaatregelen ruime beoordelingsmarges kent, waarbinnen het daartoe bevoegde bestuursorgaan de belangen die bij het nemen van een verkeersbesluit zijn betrokken tegen elkaar afweegt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) geldt verder als uitgangspunt dat het treffen van een verkeersmaatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van de daardoor getroffenen mogen worden gelaten. Dit neemt niet weg dat zich feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen, waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat een bestuursorgaan, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het treffen van de verkeersmaatregel heeft kunnen overgaan, dan wel het nadeel daarvan niet redelijkerwijs ten laste van de betrokkene dient te blijven. Dat sprake is van dergelijke feiten en omstandigheden dient in beginsel door betrokkene aannemelijk gemaakt te worden. Of zich een zodanige onevenwichtigheid in de belangenafweging voordoet, wordt door de rechter gezien hetgeen hiervoor is overwogen met de nodige terughoudendheid getoetst.
Eiser heeft onder meer gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd, onder meer omdat verweerder zonder nadere motivering is afgeweken van het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften van de gemeente Ede (hierna: de Bezwaarcommissie).
De rechtbank stelt vast dat de Bezwaarcommissie blijkens haar advies van 29 september 2005 heeft geadviseerd de bezwaren tegen het besluit van 17 mei 2005 gegrond te verklaren. De Bezwaarcommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat genoemd besluit onvoldoende is gemotiveerd en niet getuigt van een evenwichtige belangenafweging. Zij stelt dat verweerder nog een nader onderzoek dient te verrichten naar de verkeersbelasting op de Selterskampweg en verzoekt verweerder te bezien op welke wijze de overlast voor de betrokkenen kan worden beperkt in geval van intrekking van het oorspronkelijke verkeersbesluit uit 2002.
De rechtbank constateert met eiser dat verweerder in het bestreden in strijd met het bepaalde in artikel 7:13, zevende lid, van de Awb zonder motivering is afgeweken van het advies van de Bezwaarcommissie, hetgeen een schending van een vormvoorschrift oplevert. De daarop betrekking hebbende grief van eiser treft derhalve doel.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding genoemd gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu verweerder het bestreden besluit in zijn verweerschrift alsnog heeft gemotiveerd.
In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat het college heeft besloten de uitvoering van het verkeersbesluit (lees: het oorspronkelijke besluit uit 2002) en de behandeling van de hiertegen ingediende 70 bezwaarschriften aan te houden, in afwachting van nader onderzoek in verband met grote veranderingen en werkzaamheden aan wegen in Bennekom en omgeving. Dit onderzoek heeft in maart 2005 plaatsgevonden. Uit dit onderzoek kwam volgens verweerder naar voren dat het aantal voertuigen op de Selterskampweg door genoemde maatregelen is gedaald. Gelet hierop acht verweerder het niet langer noodzakelijk om het verkeersbesluit van 26 juni 2002 te handhaven.
Blijkens de notulen van de vergadering van burgemeester en wethouders op 17 januari 2006 waarin het onderhavige bestreden besluit is genomen en de toelichting van verweerder in het verweerschrift, hebben burgemeester en wethouders tevens besloten de mogelijkheden te onderzoeken om het doorgaande verkeer op de Selterskampweg-Vossenweg te verminderen.
Niet in geding is dat laatstgenoemd onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, zonder zich een deugdelijk beeld te vormen van de gevolgen van de oorspronkelijke verkeersbesluiten en zonder een onderzoek in te stellen naar mogelijkheden de verkeersintensiteit op de Selterskampweg-Vossenweg te verminderen, niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de intrekking van die besluiten moet worden gehandhaafd. Dit klemt te meer daar het gelet op de bezwaren van de belanghebbenden tegen het oorspronkelijke besluit meer in de rede had gelegen dit onderzoek eerst te doen, alvorens tot intrekking over te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan genoemd onderzoek ook voor eiser, die op de Hullenberglaan woont, van belang zijn aangezien geenszins uitgesloten is dat de verkeersintensiteit op de Selterskampweg-Vossenweg gevolgen kan hebben voor het gebruik van de Hullenberglaan als sluiproute door verkeer die de drukte op genoemde wegen wil vermijden.
Nu verweerder heeft nagelaten het hier bedoelde onderzoek uit te voeren, ontbeert het bestreden besluit een voldoende draagkrachtige motivering, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en in het bijzonder met artikel 21 van het Babw en artikel 2 van de WVW 1994. Het besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
Verweerder zal met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene een nieuw besluit op het bezwaar moeten nemen. Daarbij zal verweerder zich eveneens gemotiveerd moeten uitlaten over het antwoord op de vraag wat in dit geval als een acceptabele verkeersbelasting dient te gelden. Dit, gelet op het feit dat verweerder in het verweerschrift heeft aangegeven dat het aantal van 3.600 motorvoertuigen op de route Selterskampweg-Vossenweg als een acceptabele situatie wordt gezien, zonder daarbij aan te geven waarop dit is gebaseerd.
Nu het voorgaande reeds moet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, behoeft hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd, geen bespreking meer.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard.
Aangezien niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de gemeente Ede het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 138 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 15 oktober 2007.