Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5615

Datum uitspraak2007-10-11
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers339489 CV EXPL 07-1257
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Eiser vordert betaling van een vergoeding na het intrekken door gedaagde van een opdracht - "onder voorbehoud van financiering" - tot levering van kunststof kozijnen. De vergoeding betreft de aan eiser als provisie toe te vallen afsluitkosten van een hypothecaire lening ter financiering van de kozijnen. De kantonrechter constateert dat sprake is van colportage. Een hypothecaire financiering is aan te merken als een geldkrediet in de zin van de Colportagewet. De Colportagewet (artikel 6) kent een verbod op kredietcolportage. De in de wet opgenomen sanctie (art 23 Colportagewet) betreft nietigheid. De kantonrechter begrijpt het verweer van gedaagde als een beroep op nietigheid en wijst de vordering af.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector kanton Locatie Zaandam zaaknummer: 339489 CV EXPL 07-1257 vonnisdatum: 11 oktober 2007 inzake de vennootschap onder firma [HHH] & Partners,, verder ook te noemen [eiser], eisende partij, gemachtigde: C.W.M. Stam, tegen: [gedaagde], wonende te [woonplaats], verder ook te noemen [gedaagde]; gedaagde partij, gemachtigde: Stichting Wetwinkel Amsterdam. Verloop van de procedure Verwezen wordt naar hetgeen hieromtrent staat vermeld in het (tussen)vonnis van 16 augustus 2007. Vervolgens heeft een comparitie plaatsgevonden. Bij gelegenheid van deze comparitie hebben partijen gere- en dupliceerd. Tevens zijn producties in het geding gebracht. Hierna is uitspraak bepaald. Het geschil en de beoordeling daarvan 1. [eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.762,32 (€ 2.390,- hoofdsom, € 357,00 buitengerechtelijke incassokosten en € 15,32 wettelijke rente) met nevenvorderingen. Ter toelichting op de vordering heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] de tussen partijen gesloten overeenkomst niet is nagekomen. In geval van het intrekken van de opdracht door [gedaagde] zijn partijen overeengekomen dat hij aan [eiser] een vergoeding van € 2.390,- zal betalen. [gedaagde] heeft de opdracht ingetrokken maar de vergoeding niet betaald. 2. [gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat partijen niet zijn overeengekomen dat hij € 2.390,- zou betalen in geval hij de opdracht zou intrekken. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat de overeenkomst in strijd is met de wet en vernietigbaar. 3. De volgende feiten zijn komen vast te staan omdat deze zijn erkend, dan wel omdat deze niet, althans onvoldoende, zijn betwist. [XXX] is werkzaam voor ELN Kunststoftechniek Verkoop B.V., een leverancier van kunststofkozijnen. [XXX] heeft [gedaagde] op 11 september 2006 (ongevraagd) bezocht op het huisadres van [gedaagde] te [woonplaats]. Bij dit gesprek was zijn partner aanwezig. [XXX] heeft een offerte opgemaakt voor de vervanging van de kozijnen van het (koop)huis van [gedaagde] door kunststofkozijnen. Deze offerte betrof een bedrag van € 18.200,- . [gedaagde] heeft [XXX] meegedeeld niet over de benodigde middelen te beschikken. [XXX] heeft de mogelijkheid van financiering (middels een hypothecaire lening) aan de orde gesteld. De offerte is door [gedaagde] ondertekend. Op de offerte staat vermeld “onder voorbehoud van financiering”. Enkele dagen later heeft de heer [YYY] (op verzoek van [XXX]) telefonisch contact opgenomen met [gedaagde] en een afspraak gemaakt voor een persoonlijk bezoek van [YYY] aan [gedaagde]. [YYY] was werkzaam voor [eiser]. Op 18 september 2006 heeft dit bezoek plaatsgevonden. Tussen partijen is afgesproken dat [YYY] een offerte voor een hypothecaire financiering zou aanvragen. [YYY] heeft een offerte aangevraagd bij GMAC RFC Nederland B.V. De offerte dateert van 11 oktober 2006 en betreft een oversluiting van de bestaande hypotheek (ten bedrage van € 182.000,-). De leensom bedraagt € 239.000,-. Het betrof een beleggingshypotheek. Deze offerte is op 19 oktober 2006 tijdens een bezoek van [YYY] aan [gedaagde] besproken en ondertekend. Op 24 oktober 2006 is de partner van [gedaagde] ongevraagd bezocht door [XXX]. [XXX] meldde dat de aangevraagde hypotheekofferte ruimte liet voor meer uitgaven. Dit bezoek heeft geleid tot het ondertekenen door de partner van [gedaagde] van een offerte voor een (kunststofdakkapel) ter waarde van € 10.500,- [gedaagde] heeft [YYY] laten weten dat hij zich realiseerde dat het om een beleggingshypotheek ging en dat hij dat niet wilde. Dit heeft geresulteerd in het aanvragen van een offerte door [YYY] voor een spaarhypotheek bij GMAC RFC Nederland B.V. De offerte dateert van 10 november 2006. De afsluitkosten (provisie voor [eiser]) bedroegen € 2.390,-. Op 14 november 2006 heeft [YYY], vergezeld van [XXX], [gedaagde] en zijn partner bezocht op hun adres te [woonplaats]. Deze offerte is niet door [gedaagde] geaccepteerd omdat hij de maandlasten , gezien zijn inkomen, te hoog vond. Het contact is vervolgens verbroken. De afsluitkosten (provisie voor [eiser]) bedroegen € 2.390,- indien de transactie doorgaan had gevonden. Vervolgens heeft [eiser] [gedaagde] bij brief gemeld aanspraak te maken op € 2.390,- zich beroepend op een tussen partijen gemaakte afspraak dat [gedaagde] € 2.390,- aan [eiser] diende te betalen indien o.a. de opdracht aan [eiser] door [gedaagde] zou worden ingetrokken. Eind 2004 is [gedaagde] door een vertegenwoordiger van ELN Kunststoftechniek Verkoop B.V. bezocht en is eveneens een offerte voor kunststofkozijnen opgesteld. De desbetreffende vertegenwoordiger heeft eveneens de mogelijkheid van hypothecaire financiering aan de orde gesteld. Dit heeft geleid tot een contact tussen [gedaagde] en [YYY] van [eiser]. In 2004/2005 is eveneens een offerte door [YYY] aangevraagd. Een financiering bleek toen niet mogelijk omdat [gedaagde] een zogenaamde BKR- codering had. Bij een BKR-codering zijn geldverstrekkers doorgaans niet bereid tot het verstrekken van een financiering. In het najaar van 2006 was deze BKR-codering vervallen, althans kon een (succesvolle) aanvraag tot doorhaling van deze codering worden verzocht. Tot zover de feiten. 4. Het meest verstrekkende verweer betreft de stelling dat de overeenkomst in strijd is met de wet. De kantonrechter stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat de handelwijze van [XXX] is aan te merken als colportage. Gezien de handelwijze van [YYY] (het op verzoek van [XXX] telefonisch contact opnemen en een afspraak maken voor een bezoek op het huisadres van [gedaagde] en zijn partner) is de kantonrechter van oordeel dat [YYY] is aan te merken als colporteur als bedoeld in de Colportagewet. Een hypotheek is aan te merken als een geldkrediet in de zin van de Colportagewet. De Colportagewet (artikel 6) kent een verbod op kredietcolportage. De in de wet opgenomen sanctie (art 23 Colportagewet) betreft nietigheid. De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] als een beroep op nietigheid. Dit verweer dient, gelet op het hiervoor overwogene te worden gehonoreerd. De brief van 19 oktober 2006 is onderdeel van de overeenkomst en treft derhalve hetzelfde lot. 6. [eiser] dient als de meest in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure veroordeeld te worden. Beslissing De kantonrechter: wijst de vordering af; veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 525,-,aan salaris gemachtigde; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.A.M. Schokkenbroek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2007.