
Jurisprudentie
BB5579
Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3199 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3199 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ontzegging WW-uitkering omdat appellant niet beschikbaar is voor arbeid op de arbeidsmarkt.
Uitspraak
06/3199 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 mei 2006, 06/491 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 september 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft het Uwv een stuk in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met dat in de zaak nummer 07/1434 WW, plaatsgevonden op 8 augustus 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. Hollander, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaken zijn vervolgens gesplitst.
II. OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleende feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant was tot 1 september 2005 in dienstbetrekking werkzaam bij Impress B.V. (hierna: werkgever). Hij heeft op 7 september 2005 een aanvraag om een WW-uitkering ingediend bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI), voor de periode van
1 september 2005 tot 12 september 2005.
2.2. Bij besluit van 13 september 2005 is hem die uitkering ontzegd omdat appellant niet beschikbaar is voor arbeid op de arbeidsmarkt. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 12 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad overweegt daartoe het volgende.
4.2. Naar vaste jurisprudentie van de Raad zie bijvoorbeeld CRvB 24 april 1990, LJN ZB2018, RSV1990/224, geeft het begrip beschikbaarheid in artikel 16, eerste lid, onder b, van de WW een feitelijke toestand weer. Dit impliceert dat de vraag of een werknemer al dan niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval, waaronder ook houding en gedrag van de betrokkene, zal moeten worden beantwoord. Indien er geen feiten en omstandigheden vallen aan te wijzen waaruit zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat een werknemer niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden en het uitvoeringsorgaan desondanks op grond van houding en gedrag van de betrokken werknemer tot een niet beschikbaar zijn om arbeid te aanvaarden meent te moeten concluderen, zal in zo’n geval ondubbelzinnig moeten vaststaan dat de betrokken werknemer door houding en gedrag duidelijk heeft doen blijken dat hij of zij zich niet voor arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar stelt.
4.3. Op grond van de volgende, ook door het Uwv in het bestreden besluit bedoelde, gegevens moet worden geconcludeerd dat appellant door houding en gedrag duidelijk heeft doen blijken dat hij van 1 september 2005 tot 12 september 2005 niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt.
4.3.1. Appellant heeft zich op 1 september 2005 via het elektronische intakeformulier als werkzoekende ingeschreven bij het CWI. Op dit formulier heeft hij vermeld dat hij niet beschikbaar is voor werk vanwege het feit dat er concrete plannen zijn om op korte termijn een reis te gaan maken. Op dat formulier heeft hij voorts vermeld dat hij per
12 maart 2006 weer beschikbaar is voor werk.
4.3.2. Appellant heeft op de op 7 september 2005 ingediende aanvraag voor een WW- uitkering vermeld dat hij direct aansluitend aan de laatste werkdag niet beschikbaar is voor werk vanwege het feit dat er concrete plannen zijn om op korte termijn een bepaalde periode te gaan reizen. Appellant heeft betoogd dat de adviseur van het CWI hem ten onrechte niet heeft gewezen op de consequentie van deze vermelding. Nog geheel daargelaten wat de gevolgen voor het bestreden besluit zouden moeten zijn indien hetgeen appellant hier betoogt feitelijk juist is, ziet de Raad de waarde van dit argument niet omdat een verzekerde de aanvraag naar waarheid dient in te vullen en appellant dit, zoals blijkt uit zijn verklaring en ondertekening, ook daadwerkelijk heeft gedaan.
4.3.3. Tijdens een intakegesprek bij het CWI op 7 september 2005 heeft appellant de bedoelde medewerker van het CWI meegedeeld dat hij niet beschikbaar is voor arbeid in verband met vertrek naar het buitenland, dat hij de WW-uitkering laat opschorten en dat hij binnen zes maanden terugkomt om alsnog een WW-uitkering aan te vragen.
4.3.4. Appellant heeft op het, door het Uwv in hoger beroep overgelegde, formulier Sollicitatie activiteiten, vermeld: "Vanwege het maken van een reis per 13-9-2005 voorlopig niet beschikbaar. De reisduur is maximaal zes maanden."
4.4. Appellant heeft aangevoerd dat hij tijdens de periode die hier van belang is wel beschikbaar was, waarbij hij zich baseert op de volgende gegevens.
4.4.1. Hij zegt te hebben gesolliciteerd bij de werkgever. Daarbij heeft hij gewezen op een brief van 12 december 2005 van de werkgever. In die brief, zo stelt de Raad vast, wordt slechts bevestigd dat appellant een sollicitatiegesprek met de werkgever heeft gevoerd op 21 juli 2005. Bij het ontbreken van anders luidende gegevens kan de Raad met het Uwv, dat desgevraagd ter zitting daarover zijn mening heeft gegeven, uit die brief niet afleiden dat appellant op 1 september 2005 beschikbaar was voor de arbeidsmarkt.
4.4.2. Een niet gedateerde brief aan appellant van een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. De Raad ziet in deze brief wel een opinie van die advocaat over het aanvragen en herleven van een WW-uitkering, er is echter niets vermeld over het vereiste van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt, noch is uit deze brief af te leiden dat appellant daadwerkelijk beschikbaar was voor arbeid in de voor dit geding relevante periode.
4.4.3. De inschrijving van appellant bij het CWI. De Raad kan daaraan echter met betrekking tot de hier aan de orde zijnde vraag onvoldoende realiteitswaarde toekennen, gelet op de in 4.3. vermelde gegevens.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.R.S. Bacon.
BvW/109