Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5575

Datum uitspraak2007-10-12
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6797 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAZ-uitkering.


Uitspraak

05/6797 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 19 oktober 2005, 04/578 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.H. Knigge, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2007. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.M. Snippe. II. OVERWEGINGEN Aan appellant, die ten gevolge van psychische klachten niet langer in staat was zijn werkzaamheden als eigenaar van een reclamestudio te verrichten, is met ingang van 16 december 1998 een uitkering toegekend ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %. Met een besluit van 29 december 2003 heeft het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage nader vastgesteld op minder dan 25 en de WAZ-uitkering met ingang van 24 februari 2004 ingetrokken. Het Uwv heeft het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 12 mei 2004 (bestreden besluit). De rechtbank heeft het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard onder de overwegingen dat aan het bestreden besluit een voldoende medisch onderzoek ten grondslag ligt, dat de (bezwaar)verzekeringsarts kennis heeft genomen van de door de behandelend psychotherapeut beschreven psychische problematiek en in voldoende mate rekening heeft gehouden met de daaruit volgende beperkingen van appellant en dat gesteld noch gebleken is dat de geduide functies de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) neergelegde beperkingen te boven gaan. In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar een verklaring van de psychotherapeut E.K. van Drooge-ter Haar van 5 december 2005 betoogd dat de bezwaarverzekeringsarts appellant ten onrechte niet beperkt heeft geacht in zijn sociaal functioneren voor het hanteren van emotionele problemen van anderen (punt 6 onder item 2 van de FML). De Raad overweegt als volgt. In de door appellant in beroep en hoger beroep in het geding gebrachte verklaringen van 6 juli 2004, 25 maart 2005 en 5 december 2005 beschrijft de psychotherapeut Van Drooge, die de eerder beëindigde behandeling van appellant hangende de bezwaarprocedure hervatte, appellant als extreem stressgevoelig met een onvermogen om in een stressvolle werkomgeving te functioneren. Deze bevinding stemt overeen met de opvatting van de verzekeringsarts J. Relyveld die vanwege persoonlijkheidskenmerken van appellant in de FML de ongeschiktheid van appellant vastlegde voor werk in een onvoorspelbare werksituatie met sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden of taakinhoud, voor werk met veelvuldige deadlines of productiepieken en voor werk met een hoog handelingstempo. De verzekeringsarts, wiens beoordeling volledig werd onderschreven door de bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer, nam verder beperkingen aan voor conflicthantering en leidinggevende taken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn bij het verweerschrift gevoegde rapportage van 1 maart 2006 neergelegd dat met de aangenomen beperkingen het werken in stressvolle omstandigheden wordt voorkomen, zodat voor de door de psychotherapeut bepleite beperking voor het hanteren van emotionele problemen van anderen, waartoe appellant in een stressvolle werkomgeving niet in staat zou zijn, geen noodzaak is. De Raad onderschrijft deze opvatting. Hij kan in de verklaring van de psychotherapeut van 5 december 2005 evenmin aanknopingspunten vinden voor het oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsarts met de psychische beperkingen van appellant onvoldoende rekening heeft gehouden. Nog daargelaten dat, zoals de bezwaarverzekeringsarts terecht heeft opgemerkt, in geen van de geduide functies het hanteren van emotionele problemen van anderen voorkomt, is ook de Raad van oordeel dat de in de FML vastgelegde beperkingen een werksituatie als beschreven door de psychotherapeut niet aan de orde doen zijn. De Raad concludeert dat er geen reden is om aan de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen. Van arbeidskundige bezwaren van appellant tegen het bestreden besluit – anders dan bezwaren samenhangend met de medische beoordeling – is de Raad niet gebleken. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. JL