Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5559

Datum uitspraak2007-10-10
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1174 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Nadere motivering in beroep.


Uitspraak

07/1174 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [A. te B. ] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 februari 2007, 06/2048 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2007. Appellant is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T.B. van der Werf. II. OVERWEGINGEN Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. Bij besluit van 4 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv opnieuw beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 juni 2005, waarbij de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 21 augustus 2005 is herzien en nader berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het Uwv heeft de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag waren gelegd, opnieuw onderzocht en bij het thans bestreden besluit het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Uwv thans op toereikende wijze heeft gemotiveerd dat appellant, gelet op zijn belastbaarheid zoals omschreven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 november 2004, op de datum in geding in staat was de hem voorgehouden functies te verrichten. Voorts zijn partijen het erover eens dat de datum in geding 21 augustus 2005 is en dat de in het bestreden besluit genoemde ingangsdatum van de herziening, 4 augustus 2006, op een kennelijke verschrijving berust. De Raad onderschrijft dit en zal in zijn beoordeling uitgaan van 21 augustus 2005 als datum in geding. De rechtbank heeft overwogen dat gelet op de nadere rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 augustus 2006 en van 16 november 2006, waarbij een verslag van overleg met de bezwaarverzekeringsarts van 15 november 2006 is gevoegd, voldoende is gemotiveerd waarom de voor appellant geselecteerde functies geschikt kunnen worden geacht. Tevens blijkt daaruit waarom de functies ook op punten die door appellant in beroep zijn aangevoerd, zijn medische beperkingen niet overschrijden. De rechtbank volgt dan ook het standpunt van het Uwv dat de aan deze functies verbonden arbeid gangbaar is en voor de bekwaamheden van appellant is berekend. De uitkering is volgens de rechtbank terecht met ingang van 21 augustus 2005 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Nu pas in beroep een toereikende arbeidskundige motivering van het bestreden besluit is gegeven, komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. In de nadere motivering ziet de rechtbank echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Tevens heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken en bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant dient te vergoeden. Appellant werpt in hoger beroep de vraag op of de functies op een aantal aspecten de medische beperkingen van appellant niet overschrijden en stelt zich voorts op het standpunt dat hij gelet op de ernst van zijn rugbeperkingen de werkzaamheden van de hem voorgehouden functies niet kan verrichten. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. In de hiervoor genoemde rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts is naar het oordeel van de Raad het standpunt van het Uwv dat appellant met inachtneming van zijn belastbaarheid zoals omschreven in de FML in staat is per 21 augustus 2005 de hem voorgehouden functies te verrichten, op toereikende wijze gemotiveerd. Hetgeen appellant heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) P. van der Wal. JL