Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5553

Datum uitspraak2007-10-12
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3378 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep.


Uitspraak

07/3378 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [A. te B. ] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 mei 2007, 06/1691 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) Datum uitspraak: 12 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. H.R.T.M. van Ojen, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld. Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 15 augustus 2005 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 16 oktober 2005 wordt ingetrokken aangezien zij niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht. Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 maart 2006 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de uitkering eerst per 3 mei 2006 wordt ingetrokken. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Nadat namens appellante hoger beroep was ingesteld heeft het Uwv op 24 augustus 2007 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar van appellante alsnog gegrond wordt verklaard en appellante met ingang van 3 mei 2006 onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Mr. Van Ojen heeft de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten voor de procedures in beroep en in hoger beroep. De Raad stelt vast dat tussen partijen geen geschil meer bestaat over de kwestie die appellante in hoger beroep aan de Raad ter beoordeling heeft voorgelegd. Dit betekent dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een beslissing van de Raad op het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De Raad ziet aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten van appellante, welke met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 1.288,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2007. (get.) J. Janssen. (get.) D.W.M. Kaldenhoven. JL