Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5525

Datum uitspraak2007-10-10
Datum gepubliceerd2007-10-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/978
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering tot verlening van standplaatsvergunning. Ondeugdelijk gemotiveerd. Artikel 5.2.3 van de Nijmeegse APV. Beleidsnotitie geeft geen onderbouwing voor hantering maximumstelsel voor innemen standplaats buiten het stadscentrum. Strijd met de openbare orde is in het concrete geval niet gemotiveerd.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 07/978 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: Autofocus Nederland BV, eiseres, gevestigd te Tilburg, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 31 januari 2007. 2. Procesverloop Bij besluit van 3 november 2006 heeft verweerder geweigerd eiseres een vergunning ex artikel 5.2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (verder: de APV) te verlenen voor het innemen van een standplaats voor het repareren van autoruiten op het parkeerterrein van Winkelhart Hatert. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 14 september 2007. Eiseres is aldaar verschenen, vertegenwoordigd door S.E.R. de Bruin en W.B.C. Derks. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. A.J.C. van der Heijden. 3. Overwegingen 3.1 Ingevolge artikel 5.2.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden. Ingevolge artikel 5.2.3, zesde lid, van de APV, kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, worden geweigerd: a. in het belang van de openbare orde; b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast; c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; d. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid; e. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt. In artikel 1:3, vierde lid, Awb is bepaald dat onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. 3.2 Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder aan zijn weigering mede ten grondslag gelegd de in de Notitie standplaatsenbeleid 1993 (verder: de Notitie) neergelegde beleidsregels, welke een uitwerking zijn van artikel 5.2.3 van de APV. Uit de Notitie volgt, aldus verweerder, dat buiten het stadscentrum per kleine kern of winkelcentrum hoogstens twee standplaatsvergunningen worden verleend. Aangezien voor winkelcentrum Hatert reeds twee standplaatsvergunningen zijn afgegeven heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Op haar stellingen zal de rechtbank in het navolgende, voor zover nodig, ingaan. 3.3 De rechtbank stelt voorop dat een beleid om het aantal standplaatsvergunningen aan een bepaald maximum te binden slechts toelaatbaar is, indien dit is terug te voeren op de in artikel 5.2.3, zesde lid, van de APV genoemde weigeringsgronden. Ten aanzien van standplaatsen in het stadscentrum is in paragraaf 6.1 van de Notitie gemotiveerd waarom een maximumstelsel noodzakelijk is en op welke wijze de weigeringsgronden betrokken zijn bij het vaststellen van het maximumstelsel. Met betrekking tot het maximum van twee standplaatsen per kleine kern of winkelcentrum buiten het stadscentrum constateert de rechtbank dat de Notitie een dergelijke toelichting ontbeert. In paragraaf 6.2.1. van de Notitie, welke paragraaf op de weigeringsgrond sub e betrekking heeft, wordt geen maximum genoemd. Het maximum wordt wel genoemd in paragraaf 6.2.3 van de Notitie. Daar wordt echter het maximum verabsoluteerd, doordat daarin wordt gesteld dat het aanbeveling verdient per branche slechts een standplaatsvergunning te verlenen met een maximum van twee, indien een gevraagde standplaatsvergunning niet tot weigering kan leiden op grond van genoemde weigeringsgronden. Aldus is overigens in de Notitie een extra weigeringsgrond opgenomen die op zichzelf, los van de wettelijke weigeringsgronden, geen steun vindt in artikel 5.2.3. van de APV. 3.4 De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit in het belang van de openbare orde aan het aantal standplaatsen in het winkelcentrum Hatert, dat is gelegen buiten het stadscentrum, het maximum van twee heeft verbonden, zulks nog ongedifferentieerd naar branche. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom dit maximum uit een oogpunt van openbare orde is gesteld. Verweerder kan voor de motivering evenmin verwijzen naar zijn beleid, neergelegd in de voornoemde Notitie. De Notitie bevat immers geen beleidsregels die een afweging inhouden van het belang van de openbare orde en een in dat verband door verweerder gewenst maximum van twee standplaatsen, en het belang van een aanvrager bij het innemen van een standplaats in een winkelcentrum. 3.5 Het bestreden besluit is op grond van het vorenstaande ondeugdelijk gemotiveerd, hetgeen strijdig is met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond; het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal binnen de wettelijke termijn opnieuw op het bezwaarschrift moeten beslissen, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene. 3.6 Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat de gemeente Nijmegen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 281 aan haar vergoedt. Aldus gegeven door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2007. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 10 oktober 2007.