Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5481

Datum uitspraak2007-10-05
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6368 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting WAO.


Uitspraak

05/6368 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 4 oktober 2005, 04/1078 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 5 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellante zijn nadere stukken ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer, voornoemd. Tevens was aanwezig de dochter van appellante [naam dochter], die haar moeder als tolk heeft bijgestaan. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.G.M. van der Meer. II. OVERWEGINGEN Appellante, afkomstig uit Vietnam en sedert 1990 werkzaam in Nederland, is op 28 februari 2000 als gevolg van rugklachten en psychische klachten uitgevallen uit haar werkzaamheden als schoonmaakster in een omvang van 40,75 uur per week. Ingaande 28 februari 2001 is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 26 maart 2004 is die uitkering met ingang van 17 mei 2004 ingetrokken, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is afgenomen naar minder dan 15%. Bij besluit van 28 oktober 2004, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 maart 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen geen aanleiding te zien om de ten aanzien van appellante vastgestelde beperkingen niet over te nemen. Die beperkingen zijn vastgesteld op basis van een onderzoek door de verzekeringsarts en een nadere beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank heeft geoordeeld dat de diverse klachten en beperkingen van appellante door die artsen in voldoende mate in de beoordeling zijn betrokken. Bovendien zijn van de zijde van appellante geen nadere gegevens overgelegd die doen twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Hierbij heeft de rechtbank, naar aanleiding van hetgeen namens appellante was aangevoerd, nog overwogen dat uit een ingesteld onderzoek is gebleken dat appellante geen huisstofallergie heeft en desondanks bij de selectie van de functies wel rekening is gehouden met het uitgangspunt dat appellante niet in zeer stoffige ruimten zou moeten werken. Tevens heeft de rechtbank de stelling van appellante verworpen dat zij over onvoldoende kennis van de Nederlandse taal beschikt om alle functies te kunnen uitoefenen, in welk verband is overwogen dat de eisen die in de gebruikte functies aan de taalvaardigheid worden gesteld zeer gering zijn en dat mag worden aangenomen dat appellante daarin kan functioneren. Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere grieven herhaald. Zij houdt staande gezien haar medische beperkingen, in het bijzonder haar allergie, niet in staat te zijn tot het vervullen van de functies. Daarnaast heeft zij wederom doen wijzen op haar psychische klachten. Ten slotte blijft ze ook bij de opvatting dat ze – nog steeds – zeer gebrekkig Nederlands spreekt en verstaat, zodat ook om die reden de aan haar voorgehouden functies niet geschikt zijn. De Raad ziet de grieven van appellante niet slagen. Zoals hiervoor aangegeven, heeft appellante in hoger beroep in essentie haar reeds eerder naar voren gebrachte bezwaren herhaald. De Raad kan zich volledig vinden in hetgeen de rechtbank met betrekking tot die bezwaren heeft overwogen en geoordeeld, als hiervoor weergegeven, en maakt die overwegingen en dat oordeel tot de zijne. De Raad voegt daaraan nog het volgende toe. De Raad onderkent dat de privé-omstandigheden van appellante de afgelopen jaren zeer moeilijk zijn geweest en dat zij veel heeft moeten doorstaan, zoals ook de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft opgemerkt. Er is evenwel niet gebleken van objectief-medische aanknopingspunten om mee te kunnen gaan met de opvatting van appellante dat haar beperkingen op de hier ter beoordeling voorliggende datum 17 mei 2004 ernstiger waren dan waarvan de verzekeringsartsen van het Uwv zijn uitgegaan. Appellante heeft ook in hoger beroep haar eigen opvatting inzake de voor haar ten tijde hier van belang geldende arbeidsbeperkingen, niet genoegzaam met medische gegevens kunnen onderbouwen. Het namens haar in de procedure gebrachte journaal van haar huisarts ziet op door appellante aan haar huisarts afgelegde bezoeken in 2007 en bevat geen relevante gegevens met betrekking tot de datum in geding. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting, in het bijzonder naar aanleiding van hetgeen daar namens appellante is gesteld inzake haar allergie en incontinentieklachten, overweegt de Raad nog dat een eventueel na de datum in geding opgekomen verslechtering van haar gezondheidssituatie binnen het bestek van de onderhavige beroepszaak geen rol kan spelen. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2007. (get.) J.W. Schuttel. (get.) T.R.H. van Roekel. CVG