Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5454

Datum uitspraak2007-10-02
Datum gepubliceerd2007-10-11
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC200500357
Statusgepubliceerd


Indicatie

Functiewaardering volgens nieuw ingevoerd functiewaarderingssysteem ORBA. Werkgeefster wijkt af van zwaarwegend advies van functiewaarderingscommissie, die indeling “net” in een hogere schaal adviseerde. Hof vernietigt vonnis kantonrechter en oordeelt dat werkgeefster handelend als goed werkgeefster van dit advies in redelijkheid mocht afwijken, onder meer omdat de indeling van de functie in die hogere schaal niet past in het loonfunctiegebouw van werkgeefster en niet overeenkomt met de onderlinge verhoudingen zoals die op de werkvloer worden ervaren. Daarbij komt nog dat vanwege de toekenning van ploegentoeslag over een salarisgroep die daarvoor in principe niet in aanmerking komt, de indeling in de geadviseerde salarisschaal zou leiden tot een buitenproportionele beloning.


Uitspraak

C0500357/HE ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, sector civiel recht, achtste kamer, van 2 oktober 2007, gewezen in de zaak van: HEINEKEN NEDERLANDS BEHEER B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], appellante bij exploot van dagvaarding van 3 maart 2005, procureur: mr. J.E. Lenglet, tegen: 1. De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid FNV BONDGENOTEN, gevestigd te [vestigingsplaats], 2. [A.], wonende te [woonplaats], 3. [B.], wonende te [woonplaats], 4. [C.], wonende te [woonplaats], 5. [D.], wonende te [woonplaats], 6. [E.], wonende te [woonplaats], geïntimeerden bij gemeld exploot, procureur: mr. P.J.A.M. Baudoin, op het hoger beroep van de door de Rechtbank ’s Hertogenbosch, sector kanton, locatie ’s Hertogenbosch op 25 maart 2004, 30 september 2004 en 13 januari 2005 onder rolnummer 5540/03 gewezen vonnissen tussen appellante, hierna ook: Heineken, als gedaagde en geïntimeerde sub 1, hierna ook: FNV en geïntimeerden sub 2 tot en met 6, hierna ook: [F. c.s.] , als eisers. 1. Het geding in eerste aanleg Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de vonnissen waarvan beroep. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven heeft Heineken vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep, tot afwijzing van de vorderingen van de werknemers, en tot veroordeling van geïntimeerden en [F. c.s.] in de kosten van beide instanties. 2.2. Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden. Partijen hebben vervolgens bij monde van hun raadslieden hun standpunten bij pleidooi nader toegelicht, Heineken bij monde van mr P.M. Klinckhamers en geïntimeerden bij monde van mr. W.F.C. van Megen. Daarna hebben zij hun processtukken overgelegd en uitspraak gevraagd. De producties behorend bij de dagvaarding in eerste aanleg bevonden zich alleen in het procesdossier van geïntimeerden. 3. De gronden van het hoger beroep. Hiervoor wordt verwezen naar de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1. In rechte kan, als zijnde enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, van de navolgende feiten worden uitgegaan: 4.1.1. [F. c.s.] zijn sinds vele jaren als werknemers in dienst van Heineken. [A.] is als laatste van hen in dienst getreden, en wel op 15 mei 1996. Zij bekleedden laatstelijk allen de functie van Taakmedewerker DCS Export Den Bosch cluster 1,3,4,5 en 6 (de functie wordt hierna aangeduid als “taakmedewerker DCS”). 4.1.2. Deze functie maakte deel uit van een organisatiestructuur die was gebaseerd op zogenaamde zelfsturende taakteams. Daarbij gold als uitgangspunt dat ieder lid op enig moment in staat moest zijn alle door het team uit te voeren taken voor zijn rekening te nemen. Er waren zes clusters die ieder een taak behelsde die op zichzelf een volwaardige functie opleverde. Een taakmedewerker DCS diende naast de werkzaamheden uit het voor hem hoogste cluster ook alle werkzaamheden te kunnen verrichten van de lagere clusters, met uitzondering van cluster 2. - Cluster 1 betrof “ontvangst gereed product” en was ingedeeld in functiegroep 4; - cluster 3 betrof “trouble shooter belading”, en was ingedeeld in functiegroep 5; - cluster 4 betrof “belading”, ingedeeld in functiegroep 4; - cluster 5 was “beheer beladingsdocumenten”, functiegroep 6 en - cluster 6 “ritplanning”, eveneens functiegroep 6. 4.1.3. De functie van [F. c.s.] hield derhalve in dat zij, naast de werkzaamheden uit cluster 6 ook de werkzaamheden uit de clusters 1, 3, 4 en 5 dienden te kunnen verrichten. Hun functie was ingedeeld in functie/salarisgroep 6. 4.1.4. Heineken heeft in het jaar 2000 een ander functiewaarderingssysteem, namelijk dat van “Organisatie Bureau AWVN” (Algemene Werkgeversvereniging Nederland, hof), hierna: “ORBA” ingevoerd. 4.1.5. De functie van [F. c.s.] is in dat verband opnieuw gewaardeerd. De door ORBA voorgeschreven procedure is daarbij correct gevolgd. De functie van [F. c.s.] is conform het indelingsadvies van de AWVN en de afdeling functiewaardering ingedeeld in salarisgroep 6. [F. c.s.] hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Conform de bezwaarregeling van de op de arbeidsovereenkomsten van toepassing zijnde CAO is het bezwaar voorgelegd aan de afdeling functiewaardering en de ORBA-Indelingscommissie, die de functie opnieuw gewaardeerd hebben. Daarbij werd het aspect “verantwoordelijkheid” van de functie zwaarder gewogen dan voordien. De conclusie van deze ORBA-Indelingscommissie was dat de functie (onveranderd) behoorde te worden ingedeeld in klasse (salarisgroep) 6 en zij heeft Heineken dienovereenkomstig geadviseerd, welk advies door Heineken is overgenomen. 4.1.6. [F. c.s.] hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is conform de CAO 2001/2002, bijlage I.E, art. 4a behandeld. In dit artikel is onder meer bepaald: “Indien de werknemer tegen de onder 3. genoemde uitspraak bezwaar heeft, kan hij binnen twee maanden nadat hij van het besluit van de directie in kennis is gesteld, zijn bezwaar voorleggen aan de vakvereniging, waarbij hij is aangesloten. (…) Het bezwaar wordt dan behandeld door een functiewaarderingsdeskundige van de vakvereniging en een onafhankelijke deskundige van de Algemene Werkgeversverenging Nederland. Zij overleggen gezamenlijk met de betrokken werknemer en diens leidinggevenden en brengen vervolgens binnen drie maanden nadat de werknemer het bezwaar heeft voorgelegd, een zwaarwegend advies uit aan de Directie H.N.B. De afdeling Functiewaardering zal voor genoemde deskundigen als aanspreekpunt fungeren en draagt zorg voor het goed verlopen van de procedure. Een beslissing van de Directie die afwijkt van het unaniem advies wordt schriftelijk gemotiveerd. De Directie brengt de werknemer schriftelijk (via de afdeling P&O) zo spoedig mogelijk, doch in principe binnen drie maanden, op de hoogte van haar besluit.” Ingevolge voormelde bepaling is een externe beroepscommissie gevormd, bestaande uit: de heer [G.], functiewaarderings- deskundige van de vakvereniging FNV, de heer [H.], functiewaarderingsdeskundige van de vakvereniging CNV Bedrijvenbond en de heer [I.] verbonden aan de Algemene Werkgeversvereniging Nederland (AWVN). 4.1.7. Volgens het advies van 6 november 2002 van deze beroepscommissie zouden in de functie taakmedewerker DCS de aspecten verantwoordelijkheid en bewegingsvaardigheden zwaarder moeten worden gewogen: De Commissie overweegt onder meer in haar advies: “Bevindingen: De beschrijving, gehoord de toelichting van de functiehouders, geeft de feitelijke situatie goed weer. Cluster 6 beschreven en gewaardeerd is als referentiefunctie en ingedeeld is in groep 6. Bij afwezigheid van de teamleider tijdens de nachtdienst, verzorgt de taakmedewerker op het cluster “troubleshooting” de coordinatie van de werkzaamheden. De coördinatietaak, resulterend uit cluster 3, daarbij als verzwarend ten aanzien van de verantwoordelijkheden wordt beoordeeld. De bewegingsvaardigheden, welke samenhangen met cluster 1 en 4 niet voldoende en in overeenstemming met de referentiefunctie TTM Ex H/B cluster 1 en 4 zijn meegewogen. Conclusie: Op grond van het uitgevoerde onderzoek zijn de deskundigen tot de conclusie gekomen dat: Gegeven de bovengenoemde bevindingen en de toetsing van de indeling op basis van de ORBA-systeemgrondslagen de functie zwaarder scoort op de aspecten verantwoordelijkheden en bewegingsvaardigheden. Deze verzwaring leidt tot een indeling, net in de naast hogere functiegroep. De bovengenoemde functie derhalve in groep 7 dient te worden ingedeeld.” 4.1.8. Heineken heeft dit advies niet gevolgd. In de brieven van 6 februari 2003 van haar directeur P&O aan [F. c.s.] licht zij haar besluit als volgt toe: (…) “Overeenkomstig de ORBA beroepsprocedure is deze conclusie door mij opgevat als een zwaarwegend advies. Bestudering van de bevindingen en conclusies van de externe beroepscommissie en overleg hierover met het management van DCS heeft mij doen besluiten het advies niet op te volgen. De functie Taakmedewerker DCS Export Den Bosch: cluster 1,3,4,5 en 6 blijft derhalve ingedeeld in functiegroep 6. De argumenten voor dit besluit zijn: De commissie heeft naar onze mening onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de functie is opgebouwd uit verschillende clusters. Ieder cluster bevat een min of meer op zichzelf staand takenpakket en wordt autonoom beschreven. Het gevolg hiervan is dat sommige functiekenmerken in meerdere clusters terugkomen. De functiekenmerken “verantwoordelijkheid” en “bewegingsvaardigheid” zijn hier voorbeelden van. Wanneer dit fenomeen bij de waardering van de totale functie onvoldoende wordt onderkend ontstaan er dubbeltellingen en die leiden dan weer tot een te hoge waardering. In het geval van uw functie is dat gebeurd. Indeling in functiegroep 7 leidt tot scheefgroei van het functiegebouw en spoort niet met de onderlinge verhoudingen zoals die door de DCS-medewerkers op de werkvloer worden gevoeld.” 4.1.9. Geïntimeerden waren het niet eens met deze beslissing en hebben Heineken in rechte betrokken. De functie waarover thans wordt geprocedeerd bestaat niet meer, maar [F. c.s.] hebben belang bij een rechterlijke uitspraak in verband met de terugwerkende kracht daarvan en de uitwerking op de toekomst van de functie-indeling. 4.2.1 De beslissing van het eindvonnis waarvan beroep luidt als volgt: “bepaalt dat Heineken, [F. c.s.] zal indelen in (salaris)groep c.q. salarisschaal 7, zulks aldus volgens de vigerende C.A.O., een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag en/of keer dat Heineken hiermede in gebreke blijft binnen 14 dagen na dit vonnis, en veroordeelt Heineken aan eisers sub 2 tot en met 6 het (pro resto) salaris te voldoen op grond van functiegroep 7 van de vigerende C.A.O., zulks vanaf 6 november 2002.” 4.2.2. De eerste twee grieven van Heineken zijn gericht tegen overwegingen in het tussenvonnis van 25 maart 2004, de derde grief tegen het tussenvonnis van 30 september 2004 en de vierde grief betreft het eindvonnis. Samengevat komen de grieven erop neer dat de kantonrechter in de bestreden overwegingen ten onrechte ervan uitgaat dat Heineken zich op het standpunt stelt dat het oordeel van de externe Commissie juist is, doch dat nu in de praktijk de functie-omschrijving niet opgaat, slechts indeling in de lagere functiegroep 6 dient te volgen; dat de kantonrechter op grond van die onjuiste veronderstelling ten onrechte nader onderzoek nodig acht en partijen heeft gelast vragen aan de externe Commissie voor te leggen en tot slot dat de kantonrechter ten onrechte in zijn eindvonnis heeft geoordeeld dat Heineken door rekening te houden met de discrepantie tussen de beschrijving van de functie, enerzijds, en de feitelijke uitoefening van de functie, anderzijds, buiten de grenzen van (het) functiewaarderingssysteem is getreden, zodat de vorderingen van geïntimeerden konden worden toegewezen. 4.2.3. Het hof oordeelt als volgt: De grieven slagen alle vier. Het oordeel van de kantonrechter omtrent het standpunt dat Heineken zou hebben ingenomen vindt geen steun in de stellingen van Heineken, ook niet in de door de kantonrechter in zijn tussenvonnis van 25 maart 2004 onder 3.5 aangehaalde stelling van Heineken “In de praktijk worden deze functies per individuele medewerker verschillend uitgevoerd. In principe verrichten medewerkers de werkzaamheden op 1 à 2 clusters volledig en incidenteel die van de andere clusters waardoor volwaardige uitvoering van die clusters niet in volle omvang aan de orde is.” Dit citaat, dat de kantonrechter kennelijk ontleend heeft aan de brief van 24 maart 2003 van Heineken aan AWVN, dient te worden gelezen in verband met de daaraan voorafgaande opmerking van Heineken in die brief dat zij afleidt uit de bevindingen van de commissie, dat de commissie de functiekenmerken uit de verschillende onderdelen (clusters) van de functie heeft samengevoegd, en met inachtneming van de uiteenzetting van Heineken in haar processtukken over de inhoud van de functie van [F. c.s.] die inhoudt dat, omdat de functie inzetbaarheid op vijf clusters inhoudt, deze clusters, op één of twee clusters na, niet alle vijf volwaardig kunnen worden uitgevoerd, zodat, aldus begrijpt het hof de stellingen van Heineken, bij de waardering niet uitgegaan behoort te worden van een volledige optelling van de (waardering voor de) zwaarte van het werk in alle vijf clusters. Terecht wijst Heineken op hetgeen zij in haar conclusie van dupliek onder 7 heeft gesteld: “Een discrepantie tussen de praktijk en het profiel kan in ieder geval nooit leiden tot een andere indeling”. De uitleg door de kantonrechter van de stellingname van Heineken is dan ook onbegrijpelijk en onjuist. De daarop gegronde op 30 september 2004 gevolgde beslissing van de kantonrechter waarbij hij partijen gelastte de vragen aan de externe commissie voor te leggen of in het ORBA functiewaarderingssysteem de functie wordt gewaardeerd op basis van de individuele uitoefening van de functie door de diverse medewerkers, of Heineken melding heeft gemaakt van een discrepantie tussen de functie-inhoud en de individuele invulling daarvan door de diverse medewerkers en of de commissie daarmee rekening heeft gehouden, was dan ook eveneens onjuist aangezien deze vragen irrelevant waren, nu Heineken nimmer de stelling heeft betrokken dat de individuele uitoefening van de functie invloed zou hebben op de salarisgroep waarin de functie werd geplaatst. Aldus faalt eveneens de motivering waardoor het eindvonnis werd gedragen. Het hof zal thans het geschil tussen partijen opnieuw in zijn geheel beoordelen met inachtneming van alle stellingen die zij in twee instanties hebben aangevoerd. 4.3.1. Geïntimeerden hebben aangevoerd dat Heineken ten onrechte het zwaarwegend advies van de externe beroeps- commissie zonder redelijke en zonder gemotiveerde grond niet heeft opgevolgd. Het advies is met inachtneming van alle procedurele regels tot stand gekomen. Daarbij is de direct leidinggevende van [F. c.s.] als vertegenwoordiger van Heineken aanwezig geweest en in de gelegenheid gesteld opmerkingen te plaatsen. Toen is niet aan de orde geweest dat er geen sprake zou zijn van een volwaardige uitvoering van de clusters omdat de werknemers slechts in 1 of 2 clusters volledig zouden werken en in de andere slechts incidenteel. Door deze informatie aan de externe beroepscommissie te onthouden is Heineken volgens geïntimeerden niet binnen de grenzen van het functiewaarderingssysteem gebleven. Heineken kan op grond van die, aan de commissie onthouden informatie niet van het advies afwijken. In het advies is geen sprake geweest van dubbeltellingen. Zo is het punt bewegingsvaardigheden slechts eenmaal uitgedrukt in een puntenaantal voorzover dat in een van de clusterbeschrijvingen is opgenomen. Bij de waardering is ook rekening gehouden met de mate, en de frequentie waarmee de werkzaamheden werden verricht. Omdat Heineken in het voorstadium van de beroepsprocedure daarover geen opmerking heeft gemaakt, kan zij daarop in redelijkheid niet terugkomen. Heineken maakt niet aannemelijk dat door indeling in salarisgroep 7 de juiste verhouding tussen de functies binnen Heineken spaak zou lopen. Het advies is volgens geïntimeerden op goede gronden genomen en geïntimeerden bieden aan de deskundigen daarover als getuigen te horen. 4.3.2. Heineken brengt hiertegen het volgende in: Zij heeft het advies niet gevolgd omdat de beroepscommissie onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de functie inhield dat ieder lid in staat moest zijn de taken van vijf clusters uit te voeren. Aangezien ieder cluster op zichzelf een volwaardige functie inhield, kwamen binnen de diverse clusters vergelijkbare eisen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor. Aangezien de werknemers zich met verschillende clusters bezighielden, diende gewaakt te worden voor dubbeltellingen. Zo is de mate van verantwoordelijkheid van de taakteammedewerker Export ’s Hertogenbosch 6 (salarisschaal 6) hoger dan die van de Taakmedewerker DCS, omdat in eerstgenoemde functie die bij cluster 6 horende zwaardere verantwoordelijkheid gedurende de gehele werktijd wordt gedragen terwijl dat bij de taak-medewerker DCS niet het geval is. Geen van de clusters 1 tot en met 6 is hoger ingedeeld dan functiegroep 6. Aangezien de taakmedewerker DCS voor een groot deel van zijn tijd werkzaam is in lager dan functiegroep 6 ingedeelde clusters, is er volgens Heineken geen reden die functie hoger te waarderen dan functiegroep 6. Ten onrechte heeft de externe Commissie aangenomen dat de taakmedewerker DCS tijdens de nachtdienst een extra verantwoordelijkheid heeft omdat de teamleider dan niet aanwezig is. Coördinatie van de werkzaamheden bij afwezigheid van de teamleider tijdens de nachtdienst is niet in clusterprofiel 3 beschreven en mag dus niet bij de indeling worden meegewogen. De functie houdt in dat er in een wisselende combinatie werkzaamheden worden verricht uit de clusters 1 en 3 tot en met 6. Daaronder vallen niet werkzaamheden uit cluster 3 plus incidentele vervanging van de teamleider van cluster 3. Voorzover die verantwoordelijkheid deel zou uitmaken van cluster 3, hetgeen Heineken betwist, kan dit nooit leiden tot een hogere indeling dan in functiegroep 5, waarin ook cluster 3 is ingedeeld. Ook de overweging in het omstreden advies dat de externe beroepscommissie factoren uit clusters die zijn ingedeeld in functiegroep 4 extra laat meewegen zodat dit leidt tot een waardering volgens groep 7 acht Heineken niet begrijpelijk. De taakmedewerker DCS is ingedeeld in functiegroep 6, omdat hij zo nu en dan werkzaamheden verrichtte dan wel moest verrichten uit de clusters 5 en 6, die niet in ploegendienst werden verricht. De werkzaamheden uit de clusters 1, 3 en 4 werden wel in ploegendienst verricht. De taakmedewerkers DCS ontvingen een ploegendiensttoeslag over een salaris (groep 6) dat voornamelijk was gebaseerd op werkzaamheden die niet in ploegendienst werden verricht. Indeling in groep functiegroep 7 zou betekenen dat voor werkzaamheden in het magazijn een salaris van € 55.000 bruto zou moeten worden voldaan. Indeling in salarisgroep 7 verstoort het evenwicht in het loongebouw en is niet in overeenstemming met de verhoudingen zoals die op de werkvloer worden ervaren. Het feit dat er ook nog ploegentoeslag over dat salaris zou moeten worden betaald, versterkt deze onevenwichtigheid. 4.3.3. Het hof oordeelt als volgt. 4.3.3.1. Het hof verwerpt de stelling van geïntimeerden, dat Heineken niet binnen de grenzen van het functiewaarderings- systeem zou zijn gebleven door aan de externe beroepscommissie de informatie te onthouden dat er geen sprake zou zijn van een volwaardige uitvoering van de clusters omdat de werknemers slechts in 1 of 2 clusters volledig zouden werken en in de andere slechts incidenteel. Uit de aard van de functie van [F. c.s.] , namelijk dat zij op vijf clusters inzetbaar zijn en ingezet worden, volgt reeds dat zij de werkzaamheden in die vijf clusters niet in volle zwaarte verrichten. Het hof is van oordeel dat Heineken zich terecht op het standpunt stelt dat er als het ware sprake is van communicerende vaten: Immers, is men werkzaam in cluster 6, dan is de verantwoordelijkheid groter, terwijl als men op een ander moment in cluster 1 of 4 werkt, die verantwoordelijkheid wegvalt en men juist fysiek zwaarder wordt belast. Dit ligt zozeer voor de hand dat Heineken dat niet speciaal onder de aandacht van de externe beroepscommissie behoefde te brengen. Afgezien daarvan staat het Heineken vrij om dit argument in te brengen tegen het advies van de commissie, ook al zou zij zich daarop in de beroepsprocedure niet expliciet hebben beroepen. Overigens oordeelt het hof het voorshands niet aannemelijk dat het afwisselend werken in de onderhavige vijf clusters zou dienen te leiden tot een hogere waardering dan de hoogste waardering binnen die clusters, zijnde cluster 6. Daarbij komt dat onweersproken is, dat [F. c.s.] ploegentoeslag ontvangen over hun salaris terwijl werknemers die uitsluitend in cluster 6 werkzaam zijn dat niet ontvangen. Aldus wordt hun flexibiliteit reeds extra beloond. Het hof oordeelt evenwel een bewijsopdracht inzake het antwoord op de vraag of de externe commissie bij de afweging van de bezwarende factoren verbonden aan de diverse clusterwerkzaamheden al dan niet voldoende rekening zou hebben gehouden met het feit dat die werkzaamheden niet in voltijd werden uitgeoefend niet zinvol, aangezien het hof reeds op de navolgende gronden van oordeel is dat het verzoek van [F. c.s.] tot indeling in salarisgroep 7 dient te worden afgewezen: 4.3.3.2. Relevant in dezen is het antwoord op de vraag of Heineken, handelend als goed werkgeefster, in redelijkheid mocht afwijken van het zwaarwegend advies van de Beroepscommissie. Het hof is van oordeel dat, nu de beroepscommissie tot een indeling kwam “net” in de naast hogere functiegroep, een van de redenen die Heineken aanvoerde, namelijk dat indeling van de functie in salarisgroep 7 niet past in haar loonfunctiegebouw en niet overeenkomt met de onderlinge verhoudingen zoals die op de werkvloer worden ervaren, een voldoende zwaarwegend argumenten is om het advies van de Commissie niet op te volgen, mede gelet op de niet betwiste buitenproportionele beloning die het gevolg zou zijn van de toekenning van ploegentoeslag (voor het werken in de lager beloonde clusters) op een salarisgroep (7) die daarvoor in principe niet in aanmerking komt. Heineken kon dan ook in redelijkheid afwijken van het advies van de externe beroeps- commissie zoals zij heeft gedaan. De stelling van geïntimeerden dat Heineken niet aannemelijk zou hebben gemaakt dat indeling in functiegroep 7 niet in het loongebouw paste, wordt verworpen, aangezien het hof de kwestie van de ploegentoeslag op zich reeds een voldoende zwaarwegend argument acht. 4.3.3.3. Het hof neemt voorts aan, als zijnde onvoldoende weersproken door geïntimeerden, dat op [F. c.s.] volgens hun functiebeschrijving géén extra coördinerende taak in de nachtdienst van cluster 3, “trouble shooting”, rust, anders dan de taken die automatisch voortvloeien uit het indelen van de bezetting en die afgeleid worden uit de overige in clusterprofiel 3 omschreven taken. Tot hun taak behoren immers onder meer de werkzaamheden in cluster 3 en niet gesteld of gebleken is dat in hun functieomschrijving een verantwoordelijker taak zou zijn opgenomen voor hun werk in cluster 3 dan voor de andere werknemers van cluster 3 het geval is. Aldus komt een van de twee redenen waarom de externe beroepscommissie de functie “net” in de naast hogere functiegroep heeft ingedeeld te vervallen, hetgeen de beslissing van Heineken des te meer rechtvaardigt. 4.4. Uit het bovenstaande volgt, dat de vorderingen van FNV en [F. c.s.] dienen te worden afgewezen en dat de vonnissen waarvan beroep dienen te worden vernietigd. Geïntimeerden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep gevallen aan de zijde van Heineken. 5. De beslissing Het hof: vernietigt de vonnissen waarvan beroep en, opnieuw recht doende: wijst de vorderingen van FNV en [F. c.s.] af; veroordeelt FNV en [F. c.s.] in de proceskosten gevallen aan de zijde van Heineken, welke in eerste aanleg worden vastgesteld op € 1.362,50 terzake salaris gemachtigde en in hoger beroep tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 315,93 aan verschotten en € 2.682,- aan salaris procureur. verklaart dit arrest voor wat betreft de uitgesproken kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. Spoor, Slootweg en Koster-Vaags, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 2 oktober 2007.