
Jurisprudentie
BB5417
Datum uitspraak2007-09-11
Datum gepubliceerd2007-10-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/408
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/408
Statusgepubliceerd
Indicatie
In artikel 2.5.6.8, eerste lid, van de Regeling subsidies AWBZ en ZFW worden bij het verlenen van een netto pgb aan de verzekerde diverse verplichtingen opgelegd, waaronder de verplichting om het gebruik van voorschotten op een bepaald formulier te verantwoorden. Het is onzorgvuldig om een pgb-verleningsbeschikking te nemen indien vaststaat dat voor de desbetreffende verzekerde de keuze voor een pgb - onder meer met het oog op nakoming van de hierboven genoemde verplichtingen - onverantwoord is. Dit laatste is hier, gelet op de voorhanden zijnde gegevens omtrent de toestand van eiser, het geval. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet de bedoeling kan zijn van artikel 1p, eerste lid, aanhef en onder d. van de (destijds geldende) Ziekenfondswet om verzekerden zelf te laten voorzien in de zorg die zij behoeven, zonder dat het desbetreffende bestuursorgaan beoordeelt of zij tot een dergelijke zelfvoorziening lichamelijk en geestelijk in staat zijn.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/408
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2007
inzake
[Eiser], wonende te Eindhoven, eiser,
gemachtigde E. Bobeldijk, echtgenote van eiser,
tegen
Zorgkantoor Zuidoost-Brabant, gevestigd te Tilburg, verweerder,
gemachtigde mr. M. van Hassel.
Procesverloop
Eiser, geboren op [geboortedatum] 1937, lijdt aan multiple sclerose. Hij is reeds gedurende lange tijd verlamd aan de rechterkant van zijn lichaam, waardoor hij niet kan schrijven. Tevens heeft hij psychische problemen, waaronder vergeetachtigheid en het niet kunnen accepteren van zorg door zijn echtgenote of een ander. In 2001 of 2002 is hij - met verlating van zijn echtgenote - verhuisd naar een ander adres ([adres] te Eindhoven). Omdat het onmogelijk was geworden eiser thuiszorg te verlenen is hij in 2004 of 2005 opgenomen in een verpleeghuis.
Inmiddels had verweerder in september 2004 aan eiser een persoonsgebonden budget (pgb) verleend over 2004 (vanaf 1 mei) tot een netto bedrag van € 2136,00. In maart 2005 heeft verweerder tevens aan eiser een pgb over 2005 toegekend en wel tot een netto bedrag van € 1044,32.
Bij brief van 22 april 2005 heeft verweerder eiser verzocht een volledig ingevuld “verantwoordingsformulier” op te sturen met betrekking tot het over het tweede halfjaar van 2004 verleende pgb. Aangezien op dit verzoek niet werd gereageerd heeft verweerder bij besluit van 26 mei 2005 het over de periode van 1 mei 2004 tot en met 31 december 2004 verleende pgb ingetrokken en tot een bedrag van € 2040,87 teruggevorderd. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 21 juli 2005 het pgb over de periode van 1 januari 2005 tot en met 5 november 2005 ingetrokken en tevens het aldus volgens verweerder te veel betaalde bedrag van € 1429,57 van eiser teruggevorderd. Namens eiser heeft zijn echtgenote bij brief van 20 augustus 2005 tegen beide genoemde besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 27 december 2006 is het bezwaar tegen het primaire besluit van 21 juli 2005 ongegrond verklaard. Tegen dit laatste besluit is namens eiser beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 september 2007, waar partijen bij hun gemachtigden zijn verschenen.
Overwegingen
De rechtbank merkt allereerst op dat tegen het primaire besluit van 26 mei 2005 pas bezwaar is gemaakt na het verstrijken van de bezwaartermijn. De vraag rijst of er te dien aanzien sprake is geweest van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, nu dat besluit verzonden is naar eisers adres aan de Bleyslaan te Eindhoven en eiser hulpbehoevend was, gescheiden van zijn echtgenote woonde en destijds mogelijk opgenomen was in een verpleeghuis. Verweerder – die in het bestreden besluit op bezwaar ten onrechte met geen woord gerept heeft over het bezwaar tegen genoemd primair besluit van 26 mei 2005 – dient alsnog de verschoonbaarheid van genoemde termijnoverschrijding te onderzoeken en met voortvarendheid daaromtrent een besluit te nemen.
Wat betreft het bezwaar tegen het primaire besluit van 21 juli 2005 overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 2.5.6.8, eerste lid, van de Regeling subsidies AWBZ en ZFW (zoals die regeling luidde ten tijde hier van belang, verder te noemen: de Regeling) worden bij het verlenen van een netto pgb aan de verzekerde diverse verplichtingen opgelegd, waaronder de verplichtingen om “kwalitatief verantwoorde zorg in te kopen”, om een schriftelijke overeenkomst met de zorgverlener te sluiten waarin tenminste een aantal bedingen omtrent indiening en inhoud van declaraties is opgenomen, om de desbetreffende overeenkomsten en declaraties gedurende zeven jaren te bewaren en om het gebruik van voorschotten op een bepaald formulier te verantwoorden. Volgens artikel 2.5.6.11, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling kan de pgb-verleningsbeschikking worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de datum waarop de verzekerde de bij of krachtens artikel 2.5.6.8 opgelegde verplichtingen niet nakomt.
Het is onzorgvuldig om een pgb-verleningsbeschikking te nemen indien vaststaat dat voor de desbetreffende verzekerde de keuze voor een pgb - onder meer met het oog op nakoming van de hierboven genoemde verplichtingen - onverantwoord is. Dit laatste is hier, gelet op de voorhanden zijnde gegevens omtrent de toestand van eiser, het geval. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet de bedoeling kan zijn van artikel 1p, eerste lid, aanhef en onder d. van de (destijds geldende) Ziekenfondswet om verzekerden zelf te laten voorzien in de zorg die zij behoeven, zonder dat het desbetreffende bestuursorgaan beoordeelt of zij tot een dergelijke zelfvoorziening lichamelijk en geestelijk in staat zijn.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder redelijkerwijs niet kunnen komen tot het besluit om de ten aanzien van eiser genomen pgb-verleningsbeschikking over 2005 in te trekken. Dat besluit kan daarom in rechte niet worden gehandhaafd, waardoor tevens de grondslag vervalt voor de terugvordering van het pgb over 2005. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook – met gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep – vernietigen. Tevens zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 21 juli 2005 te herroepen.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 38,00 dient te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 21 juli 2005;
- gelast verweerder aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 38,00.
Aldus gedaan door mr. A.W. Govers als rechter in tegenwoordigheid van mr. M. le Fèbre als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2007.