Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5368

Datum uitspraak2007-11-20
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02448/06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geldigheid dagvaarding. In geval van een vervolging wegens het niet voldoen aan een tot verdachte gerichte en kort daarna 2x herhaalde vordering (bevel) om een bepaalde plaats te verlaten, lijdt de dagvaarding i.h.a. niet aan nietigheid als in de op art. 184 Sr toegesneden tll niet is aangegeven op welke vordering (bevel) zij het oog heeft. Dit zou anders zijn anders indien verdachte door die wijze van tenlasteleggen zich niet naar behoren kan verdedigen tegen het hem gemaakte verwijt. Daaromtrent is evenwel niets aangevoerd in hoger beroep. Gelet hierop heeft het Hof het beroep op de nietigheid van de dagvaarding terecht verworpen.


Conclusie anoniem

Griffienr. 02448/06 Mr Wortel Zitting:18 september 2007 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdend te Leeuwarden, waarbij verzoeker wegens "opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten" is veroordeeld tot een geldboete van € 120,=, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twee dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. 2. Namens verzoeker heeft mr E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend. In een samenhangende zaak met griffienummer 02449/06 concludeer ik heden eveneens. 3. Het eerste middel bevat de klacht dat een beroep op nietigheid van de inleidende dagvaarding wegens een onvoldoende duidelijke omschrijving van het tenlastegelegde ten onrechte of op onbegrijpelijke gronden is afgewezen. 4. Dienaangaande houdt de bestreden uitspraak in: "De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de inleidende dagvaarding nietig dient te worden verklaard, aangezien daaruit niet voldoende blijkt welk bevel van de inspecteur [politieambtenaar], te weten het tweede of het derde bevel, is tenlastegelegd Het hof verwerpt het verweer van de raadsman aangezien het voor de bewezenverklaring in het algemeen niet van belang is welke vordering is genegeerd. Daarbij komt nog dat er zake meerdere vorderingen zijn gedaan waarvan geen door verdachte is opgevolgd." 5. De tenlastelegging komt er op neer dat verzoeker op 8 april 2004 te Zwolle niet heeft voldaan aan een vordering, door de inspecteur van politie [politieambtenaar] gedaan krachtens art. 2 Politiewet 1994 dan wel krachtens een bepaling uit de Algemene Plaatselijke Verordening, welke vordering inhield dat verzoeker een plein moest verlaten. 6. Het verweer lijkt me niet erg behendig verworpen. De woorden "voor de bewezenverklaring in het algemeen niet van belang is welke vordering is genegeerd" suggereren dat in een tenlastelegging als de onderhavige nooit van belang is om welke vordering het gaat, en schijnt dus welhaast een uitnodiging om het nog eens bij de Hoge Raad te proberen. 7. De bedoeling was evenwel goed, en volgens mij moet verzoeker ook in redelijkheid wel begrepen hebben waarom het nietigheidsverweer niet opgaat. Verbeterde lezing is aangewezen, aldus dat het verweer is verworpen "aangezien tenlastelegging van dit feit, in geval de daarin bedoelde vordering één of meer keren is herhaald, niet onduidelijk of onbegrijpelijk wordt doordat niet nader is omschreven op welke van de gelijkluidende, herhaalde vorderingen wordt gedoeld, waarbij nog komt dat verdachte blijkens de stukken van het vooronderzoek aan geen enkele van die gelijkluidende en en binnen korte tijd herhaalde vorderingen gehoor heeft gegeven." 8. In het tweede middel wordt er over geklaagd dat een beroep op art. 10 EVRM op onjuiste en/of onbegrijpelijke gronden van de hand is gewezen. 9. Dienaangaande houdt de bestreden uitspraak in: "De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat verdachte is belemmerd in het recht op een vrije meningsuiting, verwoord in artikel 10 van het EVRM en de artikelen 7 en 9 van de Grondwet. Het Hof zal eerst een samenvatting geven van de feiten, zoals deze uit de stukken blijken, aan de hand waarvan het verweer zal worden besproken. Op 8 april 2004 vond er op het Grote Kerkplein te Zwolle in het openbaar een beëdiging van militairen plaats. Na afloop van de beëdiging zagen dienstdoende politieagenten dat een groep actievoerders het plein was opgegaan en leuzen scandeerde, gekant tegen het leger en oorlog. De groep actievoerders stond zowel op als voor een aldaar geparkeerde tank. Tevens werd er een spandoek met leuzen tegen die tank aangezet. De aldaar aanwezige agenten oordeelden dat de militairen in de uitoefening van hun werkzaamheden werden belemmerd en gelet op de ontstane situatie en de toeloop van publiek heeft inspecteur [politieambtenaar], ter plaatse gekomen, zich gericht tot de actievoerders en drie maal gevorderd dat zij het plein dienden te verlaten. Hieraan werd geen gevolg gegeven, waarop onder meer verdachte is aangehouden. Het verweer wordt verworpen omdat het verwijt niet de vrijheid van meningsuiting raakt. Hem wordt immers slechts verweten een ambtelijke vordering, gegeven in verband met de openbare orde, niet te hebben opgevolgd. Hoewel daarmee feitelijk een einde kwam aan de mogelijkheid van verdachte zijn gedachtegoed te openbaren op die plaats en op dat moment is deze omstandigheid alleen onvoldoende om het verweer te honoreren." 10. Wederom: ik zou dezelfde beslissing op het verweer hebben gegeven, maar dat anders hebben opgeschreven, en wel aldus "Het verweer wordt verworpen omdat het Hof aannemelijk acht dat het in de tenlastelegging bedoelde bevel is gegeven teneinde een daadwerkelijk dreigende verstoring van de openbare orde af te wenden, terwijl dit bevel weliswaar tot gevolg had dat verdachte op dat moment de openbaring van zijn gedachtegoed, op de door hem verkozen wijze, moest staken, maar niet gezegd kan worden dat het bevel verdachte volledig heeft beroofd van een zelfstandige en rechtens toelaatbare mogelijkheid zijn mening kenbaar te maken." 11. Komt op hetzelfde neer, maar iets nauwkeuriger en, naar ik meen, EVRM-proof. Daarom stel ik voor ook de verwerping van het in dit middel bedoelde verweer verbeterd te lezen, zodat ook dit middel faalt. 12. De middelen niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

20 november 2007 Strafkamer nr. 02448/06 SY/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zittinghoudende te Leeuwarden, van 23 juni 2006, nummer 24/000697-06, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 9 september 2005 - de verdachte ter zake van "opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, wachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten veroordeeld tot een geldboete van € 120,-, subsidiair 2 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op de nietigheid van de inleidende dagvaarding. 3.2.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat: "hij op of omstreeks 08 april 2004 te gemeente Zwolle opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2 van de Politiewet en/of 2.1.1.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Zwolle, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [politieambtenaar], inspecteur van de Regiopolitie IJsselland, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze politieambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd het Grote Kerkplein te verlaten, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering." 3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de raadsman van de verdachte aldaar - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende heeft aangevoerd: "De dagvaarding had (...) duidelijker moeten zijn met betrekking tot het geven van het bevel. Uit de dagvaarding blijkt niet om welk bevel het gaat. Op grond hiervan vorder ik primair nietigheid van de dagvaarding, subsidiair vrijspraak." 3.2.3. Het Hof heeft daaromtrent als volgt overwogen en beslist: "De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de inleidende dagvaarding nietig dient te worden verklaard, aangezien daaruit niet voldoende blijkt welk bevel van de inspecteur [politieambtenaar], te weten het tweede of het derde bevel, is tenlastegelegd. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman aangezien het voor de bewezenverklaring in het algemeen niet van belang is welke vordering is genegeerd. Daarbij komt nog dat ter zake meerdere vorderingen zijn gedaan waarvan geen door verdachte is opgevolgd." 3.3. Vooropgesteld moet worden dat in geval van een vervolging wegens het niet voldoen aan een tot de verdachte gerichte en kort daarna tweemaal herhaalde vordering (bevel) om een bepaalde plaats te verlaten, de dagvaarding in het algemeen niet aan nietigheid lijdt indien in de op art. 184 Sr toegesneden tenlastelegging niet is aangegeven op welke vordering (bevel) zij het oog heeft. Dit zou anders zijn indien de verdachte door die wijze van tenlasteleggen zich niet naar behoren kan verdedigen tegen het hem gemaakte verwijt. Daaromtrent is evenwel door of namens de verdachte niets aangevoerd bij de behandeling van de zaak in hoger beroep. Gelet hierop heeft het Hof het beroep op de nietigheid van de dagvaarding terecht verworpen. Daarom behoeft de tegen die verwerping gerichte motiveringsklacht geen bespreking. 3.4. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden. 4. Beoordeling van het tweede middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 5. Slotsom Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 november 2007.