
Jurisprudentie
BB5350
Datum uitspraak2007-10-10
Datum gepubliceerd2007-10-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6597 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6597 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet toegenomen arbeidsongeschiktheid. Nadere stukken binnen 10 dagen termijn voor zitting ingediend.
Uitspraak
05/6597 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 september 2005, 05/455 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Braat, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde en het Uwv door G.M. Folkers
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 20 december 2004, hierna: bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 13 juli 2004, inhoudende dat appellant sedert 11 mei 2003, de datum van gestelde toename van arbeidsongeschiktheid wegens psychische klachten, niet toegenomen arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om het standpunt van het Uwv inzake de gezondheidstoestand van appellant voor onjuist te houden of een deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest, mede in aanmerking genomen dat de van de huisarts en behandelend psychiater verkregen informatie in hun oordeelsvorming is betrokken. Daarbij is tevens betrokken dat door (de bezwaarverzekeringsarts van) het Uwv voldoende gemotiveerd is aangegeven waarom de in beroep overgelegde informatie van de behandelend psychiater niet tot een andere conclusie inzake de beperkingen van appellant leidt.
Namens appellant is in hoger beroep herhaald dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en is wederom verzocht om inschakeling van een deskundige-psychiater.
De Raad oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet van bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Naar het oordeel van de Raad dient de door de gemachtigde van appellant eerst ter zitting van de Raad overgelegde verklaring van 24 augustus 2007 van de psychiater R.W. Jessurun te worden aangemerkt als een nader stuk, als bedoeld in deze bepaling. Nu het Uwv, zoals ter zitting desgevraagd door de gemachtigde van het Uwv is aangegeven, in zijn processuele belangen wordt geschaad doordat hij niet medisch-inhoudelijk op dit stuk kan reageren, ziet de Raad aanleiding dit gedingstuk bij zijn beoordeling van het geding buiten beschouwing te laten.
Wat betreft de inhoudelijke kant van de zaak is de Raad van oordeel dat hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep is aangevoerd de Raad geen aanleiding geeft de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. De Raad betrekt daarbij dat voor het standpunt van de destijds behandelend psychiater M.S. Jessurun, dat appellant op psychische gronden volledig arbeidsongeschikt is - nog daargelaten of dit oordeel ziet op de in geding zijnde datum - in zijn verklaringen geen, althans een onvoldoende overtuigende onderbouwing in objectief-medische zin is aangetroffen. De Raad acht ook van betekenis dat appellant rond de datum in geding bij de huisarts A.J. Ongkiehong geregeld op de praktijk is geweest, waarbij telkens sprake was van eenvoudige somatiek en dat somatisatie dan wel psychische problematiek volgens de huisarts niet aan de orde was.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M. Gunter.
JL