Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5281

Datum uitspraak2007-05-11
Datum gepubliceerd2007-10-11
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/16334
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAV / Weigering tewerkstellingsvergunning Aanvraag tot het verlengen van een aan de werkgever verleende tewerkstellingsvergunning tot het verrichten van arbeid als kok door een werknemer van Chinese nationaliteit. Aan de werkgever is een tewerkstellingsvergunning verleend ten behoeve van de werknemer gedurende de maximale termijn van twee jaar, zoals bedoeld in het convenant over de toelating van koks uit China, dat deel uitmaakt van de Beleidsregels CWI uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. Verweerder heeft de aanvraag tot verlenging van de tewerkstellingsvergunning daarom terecht geweigerd. Het besluit is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De omstandigheid dat verweerder in een andere zaak de tewerkstellingsvergunningenbeleid met een langere dan toegestane periode heeft verlengd, brengt niet met zich mee dat ten aanzien van de werknemer alsnog een onjuist besluit van gelijke strekking moet worden genomen. Evenmin is sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel, alleen al omdat de werkgever erop is gewezen dat de vergunning wegens het bereiken van de maximale duur niet vatbaar is voor verlenging. Verweerder heeft terecht de aanvraag beoordeeld als een eerste aanvraag om verlening van een tewerkstellingsvergunning en deze op goede grond geweigerd. De werkgever heeft niet voldaan aan de op grond van het convenant op hem rustende verplichting om met behulp van de werknemer een prioriteitsgenietende kandidaat uit het werkzoekendenbestand, dan wel een reeds werkzaam eigen personeelslid te doen opleiden tot kok.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 06 / 16334 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 mei 2007 in de zaak van: ORIËNTAALS RESTAURANT [bedrijfsnaam], gevestigd te [plaats], eiser, hierna te noemen de werkgever, gemachtigde: mr. K. ter Haar-Benchaïb, advocaat te Emmeloord, tegen: DE CENTRALE ORGANISATIE WERK EN INKOMEN (COWI), gevestigd te Zoetermeer, verweerder, gemachtigde: J.J.M. van den Boogaard, werkzaam bij de COWI. 1. Procesverloop 1.1 De werkgever heeft op 5 maart 2005 een aanvraag ingediend tot het verlengen van de aan hem verleende tewerkstellingsvergunning om door [werknemer], geboren op [geboortedatum] 1974, van Chinese nationaliteit - hierna te noemen de werknemer - arbeid te doen verrichten als kok. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 18 april 2005 afgewezen. De werkgever heeft tegen het besluit op 20 mei 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 16 februari 2006 ongegrond verklaard. De werkgever heeft tegen dit besluit op 29 maart 2006 beroep ingesteld. Verweerder heeft op 2 november 2006 een verweerschrift ingediend. 1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 30 november 2006. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Namens de werkgever is voorts verschenen M.T. Choo. 1.3 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Bij brief van 12 december 2006 heeft de griffier verweerder in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over het eerst ter zitting door de werkgever ingenomen standpunt dat aan een andere Chinese werknemer in zijn bedrijf met een vergelijkbare functie wel voor drie jaar een tewerkstellingsvergunning is verleend. Verweerder heeft bij brief van 13 december 2006 gereageerd. De werkgever heeft bij brief van 3 februari 2007 een afschrift van de beschikking van verweerder van 23 februari 2004 aan de rechtbank doen toekomen. De gemachtigde van de werkgever heeft bij brief van 28 februari 2007 gereageerd op het door verweerder ingenomen standpunt. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 14 maart 2007 gereageerd op de brief van de gemachtigde van de werkgever van 28 februari 2007. De rechtbank heeft vervolgens op 4 april 2007, met toestemming van partijen, bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.2 Ingevolge artikel 2 Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. 2.3 Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder h, Wav kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd indien de werving niet heeft plaatsgevonden op een wijze die voor de desbetreffende sector is overeengekomen bij een convenant dat voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde eisen. 2.4 Ingevolge artikel 11, eerste lid Wav wordt een tewerkstellingsvergunning voor ten hoogste drie jaar verleend. Ingevolge het vierde lid van deze bepaling kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald, dat voor andere categorieën van vreemdelingen of categorieën van werkzaamheden, dan die bedoeld in het tweede of derde lid, een tewerkstellingsvergunning die voor minder dan drie jaar is verleend, niet wordt verlengd. 2.5 Ingevolge artikel 13 Wav, voor zover van belang, kan de weigering van verlenging van een tewerkstellingsvergunning slechts geschieden ingevolge: a. het niet in acht nemen van een beperking waaronder de tewerkstellingsvergunning is verleend, of b. het niet naleven van een aan de tewerkstellingsvergunning verbonden voorschrift. 2.6 Krachtens paragraaf 36a van de Uitvoeringsregels Wav (Stcrt. 2004, nr. 82) kan verweerder een tewerkstellingsvergunning weigering indien niet is voldaan aan de bepalingen die zijn opgenomen in een sectoraal convenant als bedoeld in artikel 9, onderdeel h, van de Wav. 2.7 In de Beleidsregels CWI uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (Beleidsregels) heeft verweerder beleidsregels over de uitvoering van de Wav vastgesteld. In onderdeel 8.2 van de Beleidsregels is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende bepaald. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie, Koninklijke Horeca Nederland en CNV Horeca hebben op 18 juni 2000 een convenant gesloten over de toelating van koks uit China voor de Chinees-Indische en aanverwante horeca in Nederland. De Centrale Organisatie werk en inkomen zal, als rechtsopvolger van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, het convenant verder uitvoeren. Hierna volgen de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het convenant: (...) 9. Ten behoeve van de tewerkstelling van een: - basiskok zal maximaal twee keer een tewerkstellingsvergunning onder voorwaarden met een geldigheidsduur van maximaal één jaar worden afgegeven. (...) 10. De onder punt 9 genoemde voorwaarden betreffen het verrichten van voldoende wervings- en scholingsinspanningen, waardoor de gedetacheerde kok na de detacheringsperiode vervangen wordt door prioriteitgenietend aanbod (...) 2.8 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de werkgever ten behoeve voor de maximale termijn in het kader van het Convenant een tewerkstellingsvergunning is verleend ten behoeve van de werknemer. Verweerder heeft de aanvraag vervolgens beoordeeld als een (nieuwe) aanvraag tot het verlenen van een tewerkstellingsvergunning en aan de afwijzing daarvan ten grondslag gelegd dat de werkgever niet heeft aangetoond dat hij voldoende wervings- en scholingsinspanningen heeft verricht, waardoor de gedetacheerde kok na de detacheringsperiode vervangen wordt door prioriteitgenietend aanbod. 2.9 De werkgever heeft zich op het standpunt gesteld dat ten behoeve van een andere werknemer bij hem als kok in dienst wel gedurende drie jaar een tewerkstellingsvergunning is verleend. Voorts heeft hij aangevoerd dat de werknemer niet kan worden vervangen door andere werknemers die door hem zijn opgeleid. De werkgever heeft in dit verband aangevoerd dat er onvoldoende tijd was om twee werknemers op te leiden, omdat zij nog naar school gingen en het onduidelijkheid was of de heer [werknemer] zou kunnen blijven. Twee werknemers zijn een eigen restaurant begonnen en een andere werknemer is ook weggegaan. De werkgever verkeerde in de veronderstelling dat de vacature nog geregistreerd stond bij verweerder. Nadat ontvangst van een brief verweerder heeft de werkgever de vacature direct weer aangemeld. Ook heeft de werkgever advertenties geplaatst in de Telegraaf. De rechtbank overweegt als volgt. 2.10 Vaststaat dat aan de werkgever een tewerkstellingsvergunning in het kader van het convenant is verleend ten behoeve van de werknemer voor het verrichten van arbeid als basiskok, geldig van 1 april 2003 tot 1 april 2004. Evenmin is in geschil dat aan de werkgever een tewerkstellingsvergunning in het kader van het convenant is verleend ten behoeve van de werknemer voor het verrichten van arbeid als basiskok geldig van 1 april 2004 tot 1 april 2005. In de beschikking betreffende deze laatste periode van 23 februari 2004 is onder meer het volgende vermeld: Deze vergunning is wegens het bereiken van de maximale termijn binnen het Convenant Personeelsvoorziening Chinese- en aanverwante Horeca niet vatbaar voor verlenging. 2.11 Uit het vorenstaande volgt dat aan de werkgever ten behoeve van de werknemer gedurende de maximale termijn van twee jaar, zoals bedoeld in het Convenant, een tewerkstellingsvergunning is verleend. Verweerder heeft dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste en vierde lid, Wav, in samenhang met onderdeel 8.2 van de Beleidsregels, de aanvraag tot verlenging van die tewerkstellingsvergunning terecht geweigerd. 2.12 De werkgever kan niet gevolgd worden in zijn standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Weliswaar heeft verweerder, zoals door deze erkend, ten behoeve van een andere Chinese kok in dienst van de werkgever de tewerkstellingsvergunning met twee jaar verlengd, maar deze verlenging berustte op een vergissing en heeft in strijd met de toepasselijke regels plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat verweerder in een andere zaak de tewerkstellingsvergunning in strijd met het terzake geldende beleid met een langere dan toegestane periode heeft verlengd, niet met zich mee brengt dat ten aanzien van de onderhavige werknemer alsnog een onjuist besluit van gelijke strekking moet worden genomen. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat verweerder in deze met het beleid strijdige handelwijze zou moeten volharden. 2.13 Evenmin is sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel. Dit beginsel houdt immers in dat gerechtvaardigde verwachtingen, zo enigszins mogelijk, dienen te worden gehonoreerd. Nu de werkgever bij de verlenging van de tewerkstellingsvergunning in de bijbehorende beschikking van 23 februari 2004 erop is gewezen dat de vergunning wegens het bereiken van de maximale duur niet vatbaar is voor verlenging, is om die reden al van enige gerechtvaardigde verwachting dat die vergunning wel verlengd zou worden geen sprake. 2.14 De werkgever heeft nog aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder af zou moeten wijken van de in de Beleidsregels vastgestelde maximale termijn. Vastgesteld wordt dat niet is aangegeven op welke feiten en omstandigheden gedoeld wordt, zodat deze beroepsgrond om die reden al geen doel treft. 2.15 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder vervolgens terecht de aanvraag beoordeeld als een eerste aanvraag om verlening van een tewerkstellingsvergunning en is het vervolgens de vraag of die aanvraag op goede gronden is geweigerd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. 2.16 Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de werkgever niet heeft voldaan aan de op grond van het Convenant op hem rustende verplichting om met behulp van de werknemer een prioriteitgenietende kandidaat uit het werkzoekendenbestand, dan wel een reeds werkzaam eigen personeelslid te doen opleiden tot kok. De door de werkgever aangevoerde omstandigheden dat de personeelsleden die hij op het oog had geen tijd hadden om opgeleid te worden en twee anderen een eigen restaurant zijn begonnen, bieden geen grond voor een ander oordeel. Gebrek aan tijd om personeelsleden op te leiden ligt immers in de risicosfeer van de werkgever. Wat betreft de twee personeelsleden die een eigen restaurant zijn begonnen, heeft verweerder terecht overwogen dat de werkgever niet heeft onderbouwd onder welke omstandigheden dat is gebeurd. 2.17 De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren. 2.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 11 mei 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. van Dullemen, griffier. afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.